nummer: 17/1844/TA
betreft: [klager] datum: 14 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 22 mei 2017 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 november 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], juridisch medewerker, gehoord.
Klagers raadsvrouw mr. F. van Oehlen heeft bericht niet ter zitting aanwezig te zijn. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Als toehoorder van de zijde van de Raad was […] aanwezig.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de wijze van uitvoeren van het op 21 februari 2017 opgelegde afdelingsarrest wat betreft het aantal uitsluituren in vergelijking met die van een medepatiënt (PN 2017/070b).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Afdelingsarrest ziet op het niet van de afdeling af mogen of de afdeling alleen onder begeleiding mogen verlaten; dat staat los van het aantal uitsluituren van patiënten. Klager heeft tijdens het afdelingsarrest steeds het minimum van vier uren aan uitsluittijden gehad. De uitsluittijden van de betrokken medepatiënt waren wel uitgebreid omdat hij, anders dan klager, wel bereid was om met elkaar in gesprek te gaan. Als gevolg daarvan kreeg klager minder uitsluittijd, wel het wettelijk minimum, om te voorkomen dat contact tussen hen zou plaatsvinden zonder dat een gesprek had plaatsgevonden. Op 25 februari 2017 is daarop teruggekomen en besloten beiden, niet tegelijkertijd, hetzelfde aantal uitsluituren te bieden om aan klagers onrechtvaardigheidsgevoel tegemoet te komen. Op zondag 26 februari 2017 zijn beiden afgezonderd, omdat onvoldoende personeel in dienst was om de orde en veiligheid op de afdelingen te kunnen waarborgen. Op 27 februari 2017 is het afdelingsarrest hervat en heeft klager weer tenminste vier uitsluituren gekregen.
Op 3 maart 2017 is het afdelingsarrest beëindigd na toezegging van de betrokken medepatiënt dat hij klager met rust zou laten en klager zich niet meer onveilig voelde.
Klager is derhalve gedurende de looptijd van het afdelingsarrest dagelijks in de gelegenheid gesteld tenminste vier uren met medepatiënten door te brengen. Waar mogelijk is klagers uitsluittijd verder uitgebreid waarbij steeds leidend is geweest of de orde en veiligheid in de inrichting konden worden gewaarborgd. De wet stelt geen eisen aan de uitvoering van afdelingsarrest.
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Voldoende aannemelijk is dat klager tijdens het afdelingsarrest, dat gedurende een dag door afzondering is onderbroken door omstandigheden buiten klager om, steeds in de gelegenheid is geweest minimaal vier uren per dag met medepatiënten door te brengen.
Derhalve is geen sprake van een beperking van het in artikel 31, tweede lid, van de Bvt neergelegde recht om tenminste vier uren per dag samen met medeverpleegden door te brengen. Niet is gebleken dat klager anderszins in een recht is geschonden. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 56, eerste lid onder e, van de Bvt zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 14 december 2017.
secretaris voorzitter