nummer: 17/2042/JA
betreft: [klager] datum: 6 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een op 26 juni 2017 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting, locatie De Hartelborgt te Spijkenisse, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen de uitspraak van 11 april 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de inrichting, waarbij aan […], verder te noemen klager, een tegemoetkoming is toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S. Koster in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van voormelde j.j.i. om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagrechter heeft bij uitspraak van 14 maart 2017 het beklag van klager inzake voortzetting van verblijf op de VIC-afdeling gegrond verklaard.
Bij afzonderlijke beslissing van 11 april 2017 heeft de beklagrechter een tegemoetkoming van € 280,= (€ 10,= x 28 dagen),- toegekend (Hb-2016-000471).
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft haar standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Namens klager is op 3 oktober 2016 een klacht ingediend “tegen de beslissing d.d. 23 september jl. om het verblijf van klager op de VIC voort te zetten”. Daarbij wordt aangegeven dat het formulier aan klager drie dagen later is uitgereikt dan op het formulier staat vermeld en dat klager zich erg ongelukkig voelt op een kleine groep.
Behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017 en de schriftelijke uitspraak is van 17 maart (de beroepscommissie leest 14 maart) 2017. Naar aanleiding van een uitspraak van de RSJ zijn in de tussenliggende periode de beschikkingen aangaande verlenging van verblijf op de VIC-afdeling, alsmede het proces rond het opmaken van die beschikkingen bij de inrichting, aangepast, nu de beschikkingen aan andere eisen moeten voldoen. Dat maakt dat door de directeur geen beroep is ingesteld tegen de uitspraak in de onderhavige beklagzaak.
De directeur kan zich niet vinden in de op 11 april 2017 gegeven tegemoetkomingsbeslissing naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beklag en het beroep richt zich tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.
In de tegemoetkomingsbeslissing staat dat € 280,= is opgebouwd uit 28 dagen maal € 10,=, maar niet nader te duiden is waar dit bedrag op is gebaseerd. Feitelijk gaat het om een beschikking die drie dagen te laat is uitgereikt. De directeur heeft het voorstel gedaan om volgens het gangbare tarief van € 3,=, wegens het te laat uitreiken van de beschikking voor een periode van drie dagen te compenseren, derhalve een bedrag van € 9,= in totaal.
Mocht het uitgangspunt zijn dat tegemoetgekomen dient te worden over de periode waarin wel sprake was van een beschikking, maar die beschikking niet voldoende houdbaar was voor plaatsing op de VIC-afdeling, dan zou nog altijd maximaal zeven dagen teruggerekend mogen worden (te weten de tijd die voor het indienen van een klacht staat). In dat laatste geval kan dan aan klager een bedrag van € 21,= ter compensatie worden uitgereikt.
Het besluit tot het compenseren van 28 dagen is willekeurig en tegen de systematiek van de wet in. Bovendien is een tegemoetkomingsbedrag van € 10,= een bedrag dat niet eerder door de beklagrechter is gehanteerd; voor een dag op de kamer wordt altijd € 3,= per dag toegekend.
Namens klager is in reactie op het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager kan zich niet verenigen met het standpunt van de directeur en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.
Nu tegen de uitspraak van beklagrechter van 17 maart (de beroepscommissie leest 14 maart) 2017 door de directeur geen beroep is ingesteld, staat vast dat de VIC-beslissing op grond waarvan klager op de VIC-afdeling heeft moeten verblijven, onrechtmatig is. Het aantal door de beklagrechter vastgestelde dagen houdt verband met het aantal dagen dat klager daadwerkelijk onterecht op de VIC-afdeling heeft moeten verblijven, te weten 28 dagen. Het gaat niet om het drie dagen te laat uitreiken van de beschikking en evenmin gaat het om het aantal dagen waarbinnen een klacht kan worden ingediend.
Voorts wordt opgemerkt dat het klager bevreemdt dat een tegemoetkoming van € 3,= gangbaar zou zijn in gevallen als onderhavige. Uit de jurisprudentie en de richtlijn ‘Standaardbedragen tegemoetkomingen’ van de RSJ volgt immers dat aan jeugdigen voor een dag op de kamer € 10,= wordt toegekend. Verblijf op de VIC-afdeling wordt daarmee gelijkgesteld, zo volgt uit het beroepschrift van de directeur. Ook in zoverre is de tegemoetkomingsbeslissing correct.
3. De beoordeling
In de uitspraak van de beklagrechter staat het navolgende opgenomen:
“Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde is de voorzitter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk geworden is dat een beschikking inhoudende de verlenging van klagers verblijf op de VIC afdeling is opgenomen op de in de wet vereiste wijze en aan klager uitgereikt is. (…) Uit de gegeven motivering is onvoldoende aannemelijk geworden dat het noodzakelijk is om klagers verblijf op de afdeling voor intensieve behandeling voort te zetten. Derhalve is de beslissing, voor zover daarvan sprake is, in de huidige vorm in strijd met de wet en moet zij daarom worden vernietigd. Het beklag is gegrond.
Ingevolge artikel 73, zevende lid, Bjj, voor zover hier van belang, bepaalt de beklagcommissie of een tegemoetkoming aan klager geboden is, voor zover de gevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn.”
De beroepscommissie stelt vast dat het onderliggende beklag gegrond is verklaard en de beschikking tot verlenging van verblijf op de VIC-afdeling wegens strijd met de wet is vernietigd, tegen welke beslissing de directeur niet in beroep is gegaan. De beroepscommissie kan daarom niet anders dan uitgaan van de door de beklagrechter vastgestelde feiten. Deze feiten betreffen volgens de uitspraak van 14 maart 2017 het niet volgens de wet nemen van de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf op de VIC en het met name door het ontbreken van een advies van de psychiater onvoldoende aannemelijk zijn van de noodzaak van deze beslissing. In de tegemoetkomingsuitspraak wordt zonder verdere motivering door de beklagrechter uitgegaan van 28 dagen onterecht verblijf van klager op de VIC-afdeling.
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door de jeugdige ondervonden ongemak. De beroepscommissie heeft eerder bij RSJ 10 maart 2017, 16/0763/JAT in een soortgelijke zaak een tegemoetkoming van € 50,= toegekend. De beroepscommissie kan zich daarom niet verenigen met de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal een lagere tegemoetkoming van € 50,= vaststellen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= wordt toegekend.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 6 december 2017
secretaris voorzitter