Nummer : 17/4343/SGV
Betreft : [verzoeker] datum: 2 januari 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut namens
[…], verder verzoeker te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming van 5 december 2017 tot toewijzing van strafonderbreking voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de onderliggende stukken, waaronder de schriftelijke reactie van de minister van 29 december 2017 op het schorsingsverzoek alsmede van de schriftelijke reactie van de minister van 14 december 2017 op het ingediende beroepschrift.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de beslissing van de minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Op grond van artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
De voorzitter stelt vast dat bij beschikking van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 november 2013 de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van verzoeker is ingetrokken, de verlengingsaanvraag is afgewezen en tegen verzoeker een inreisverbod is uitgevaardigd voor de duur van tien jaren. Deze beschikking is op 4 december 2013 aan verzoeker uitgereikt.
Uit de reactie van de selectiefunctionaris van 14 december 2017 kan worden opgemaakt dat bij de IND de beschikking tot ongewenst verklaring is opgevraagd en dat er verder geen procedures lopen. Er is daarmee voldoende vastgesteld dat verzoeker een vreemdeling is zonder rechtmatig verblijf in Nederland.
Namens verzoeker is aangevoerd dat er een spoedeisend belang is bij het schorsingsverzoek nu verzoeker op 5 januari 2018 door de Dienst Vertrek & Terugkeer op het vliegtuig naar Angola zal worden gezet om Nederland te worden uitgezet.
-verzoeker woont vrijwel zijn hele leven in Nederland, heeft geen familie en/of relaties meer in Angola en dient daar zonder financiële middelen te overleven. Hij heeft vanuit detentie niets kunnen regelen voor zijn terugkeer. Er is in de bestreden beslissing geen sprake van een belangenafweging waarbij oog is voor de belangen van verzoeker.
-met verzoekers terugkeer naar Angola komt het belang van de beroepsprocedure te vervallen nu de strafonderbreking al is geëffectueerd. Een eventuele beslissing tot niet-ontvankelijkheid in beroep dreigt;
-de minister gaat geheel voorbij aan de in artikel 40a, vierde lid, van de Regeling genoemde voorwaarde, dat de veroordeelde niet terugkeert naar Nederland. Verzoeker keert zeker terug naar Nederland en heeft al aangekondigd deze voorwaarde te zullen schenden. De beslissing heeft op dit punt een motiveringsgebrek;
-het verbaast verzoeker dat de minister, gelet op de feiten waarvoor hij is veroordeeld, geen overwegingen heeft gewijd aan de weigeringsgronden genoemd in artikel 4 van de Regeling, in het bijzonder onder b en i (respectievelijk gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en risico van maatschappelijke onrust).
-uit het advies van de inrichting blijkt dat de strafonderbreking in gang is gezet op verzoek van de Dienst Terugkeer & Vertrek en dat men kennelijk haast heeft met de uitzetting van verzoeker. In het advies staat dat er nu een ‘laisser passer’ is maar onduidelijk is of dit zo blijft. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de Dienst duidelijker dient te motiveren hoe de laisser passer is verkregen, waarom nu (na 2013) wel en waarom die in de toekomst niet verkregen zou kunnen worden;
-in het advies van de inrichting staat met betrekking tot het functioneren van verzoeker dat sprake is van problematiek ten opzichte van softdrugs, sprake is (geweest) van agressie tegen personeel en medegedetineerden en van een beheersrisico. Verzoeker heeft in dat kader op de BPG-unit verbleven. Dit zijn ook weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling.
De voorzitter oordeelt als volgt.
Middels de beslissing tot strafonderbreking wordt de uitzetting van verzoeker uit Nederland geëffectueerd. Voor zover namens verzoeker argumenten zijn aangevoerd die zich tegen zijn uitzetting verzetten, geldt dat tegen de daadwerkelijke uitzetting via een andere procedure dient te worden opgekomen dan wel had moeten worden opgekomen. Nu de selectiefunctionaris van de IND heeft vernomen dat er geen procedures lopen en namens verzoeker niet is aangevoerd dat er procedures of beslissingen zijn die verzoekers uitzetting in de weg staan, moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid daarvan.
In de toelichting (Stcrt 2012 nr. 7141) op artikel 40a van de Regeling staat het volgende: “Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking wordt de minister geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd om aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.”
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan uit artikel 40a van de Regeling en de toelichting daarop niet worden opgemaakt dat de strafonderbreking op initiatief van betrokkene dient te worden opgestart. De minister heeft in zijn beslissing van 5 december 2017 aangegeven het verzoek te hebben beoordeeld aan de hand van de regelgeving en daarbij de uitgebrachte adviezen betrokken. Uit het advies van de inrichting kan worden opgemaakt dat vanuit het Openbaar Ministerie, gelet op informatie vanuit de Dienst Vertrek & Terugkeer en het CJIB (de slachtoffers zijn schadeloos gesteld) er niet langer bezwaren zijn tegen toepassing van strafonderbreking. Gelet hierop zijn er kennelijk geen weigeringsgronden aanwezig. Het feit dat verzoeker aankondigt de voorwaarde om niet naar Nederland terug te keren niet zal nakomen, kan ook niet aan de strafonderbreking in de weg staan. Consequentie daarvan is dat de tenuitvoerlegging van de straf wordt hervat.
Het verzoek zal worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 januari 2018
Secretaris voorzitter