nummer: 17/1265/GA
betreft: [klager] datum: 14 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,
gericht tegen een uitspraak van 7 april 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, is namens de directeur van de p.i. Leeuwarden, H. Hof gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het uitblijven van promotie van klager naar het plusprogramma.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In juni 2016 is klager gedegradeerd naar het basisprogramma naar aanleiding van het plegen van een delict tijdens zijn detentie. Op grond van artikel 1e onder b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) zijn gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven uitgesloten van promotie naar het plusprogramma. Indien de vervolging niet leidt tot een veroordeling, wordt de uitsluiting ongedaan gemaakt. Klager is op 27 oktober 2016 voor het hiervoor bedoelde delict veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. Gelet op deze veroordeling wordt de uitsluiting niet ongedaan gemaakt.
De directeur volgt de jurisprudentie van de beroepscommissie. Aan beslissingen van de directeur gaat een belangenafweging vooraf. In dit geval heeft er geen belangenafweging plaatsgevonden, omdat klager geen verzoek om promotie heeft ingediend. Klager had derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. Het staat klager overigens vrij een verzoek in te diene
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De directeur voert aan dat klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn beklag omdat hij geen verzoek om promotie heeft ingediend. De regeling omtrent het promoveren en degraderen van gedetineerden als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Regeling, gaat ervan uit dat een gedetineerde elke zes weken wordt beoordeeld op alle onderdelen van zijn gedrag. Voor deze beoordeling is een voorafgaand verzoek van de gedetineerde niet noodzakelijk. Ook indien de gedetineerde geen verzoek indient, is de directeur gehouden elke zes weken vorenbedoelde beoordeling te laten plaatsvinden. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn beklag.
Klager heeft eerder een beklag ingediend dat was gericht tegen het voortduren van zijn verblijf in het basisprogramma. Ook in die zaak was aan de orde de vraag welke rechtsgevolgen verbonden moeten worden aan een tijdens detentie door klager gepleegd strafbaar feit waarvoor hij is veroordeeld. In uitspraak RSJ 10 november 2017, 16/4091/GA heeft de beroepscommissie – voor zover ook in onderhavig beroep van belang - hieromtrent het volgende overwogen:
“In artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat gedetineerden die vervolgd worden voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven uitgesloten zijn van promotie of het plusprogramma. In de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) staat - voor zover hier van belang - dat in artikel 1e wordt geregeld welke groepen gedetineerden zijn uitgezonderd van promoveren en dientengevolge niet in het plusprogramma kunnen worden geplaatst. Het gaat hier, aldus de toelichting, om uitsluitingen van rechtswege. Het gaat om gedetineerden die zich tijdens hun detentie schuldig maken aan het (mede)plegen van misdrijven en die daarvoor worden vervolgd en veroordeeld. Volgens de nota van toelichting is evident dat deze gedetineerden niet het juiste gedrag vertonen. Zijn betrokkenen reeds gepromoveerd op het moment van het (mede)plegen van het misdrijf, dan worden zij teruggeplaatst naar het basisprogramma.
Dit rechtsgevolg vloeit voort uit artikel 1e. Tegen de mededeling van de directeur tot terugplaatsing staat geen beroep open. Tot slot wordt in de nota van toelichting nog opgemerkt dat voor deze groepen gedetineerden het basisprogramma geldt. Het plusprogramma met zijn grotere mate van vrijheden verhoudt zich niet met deze aard van detentie.
(...)
Onweersproken is dat klager strafrechtelijk is vervolgd en vervolgens veroordeeld wegens een misdrijf, gepleegd in juni 2014, terwijl klager in detentie verbleef.
Voorts is onweersproken dat klager reeds twee jaren ‘groen’ gedrag vertoont en dat hij tot 1 juli 2016 - dus terwijl hij werd vervolgd wegens het plegen van het strafbare feit - in het plusprogramma heeft verbleven. De degradatie naar het basisprogramma op 1 juli 2016 hangt enkel samen met de strafrechtelijke vervolging, die inmiddels heeft geresulteerd in een veroordeling door het gerechtshof.
Bij strikte toepassing van artikel 1e en onder b van de Regeling wordt een gedetineerde die
vervolgd wordt en veroordeeld is voor een tijdens zijn detentie gepleegd misdrijf voor de rest van zijn detentie uitgesloten van deelname aan het plusprogramma en daarmede van de extra activiteiten die in dat programma worden aangeboden. Het resocialisatiebeginsel in de Pbw houdt in dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsbenemende sanctie de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij. Ook het doel van de Regeling waarin het onderdeel promoveren en degraderen is opgenomen, is het bevorderen van positief gedrag van gedetineerden tijdens de tenuitvoerlegging van hun straf, waardoor een bijdrage kan worden geleverd aan de individuele resocialisatie. Indien de gedetineerde wordt uitgesloten van deelname aan het plusprogramma, en wel voor de rest van zijn detentie, en daarmee wordt uitgesloten van de extra vrijheden en activiteiten die zijn gericht op zijn terugkeer in de samenleving, moet hij zich met minder ondersteuning voorbereiden op die terugkeer.
Er kunnen overigens goede gronden aanwezig zijn voor uitsluiting van deelname aan het plusprogramma, maar het enkele feit van een vervolging of veroordeling kan, gelet op het belang dat in de Pbw aan resocialisatie wordt gehecht, zonder enige afweging niet als zodanig worden aangemerkt.”
De directeur heeft gesteld dat aan de beslissing tot het uitblijven van promotie geen belangenafweging vooraf is gegaan. In het licht van het vorenstaande kan de beslissing van de directeur wegens een daaraan klevend motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 14 december 2017
secretaris voorzitter