nummer: 17/1514/GA
betreft: [klager] datum: 7 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga.
De directeur van de p.i. Lelystad is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens de vondst van een mobiele telefoon die aan klager kan worden gelinkt (PL-2016-630).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager betwist dat de aangetroffen mobiele telefoon aan hem kan worden gelinkt. Het enkele vermoeden dat hij van de telefoon gebruik zou hebben gemaakt, is onvoldoende. Hij is nooit op heterdaad betrapt met een telefoon. Voor zover de directeur heeft gesteld dat er een signaal van een mobiele telefoon afkomstig uit klagers cel is opgevangen, vraagt klager zich af waarom niet op dat moment zijn cel is doorzocht.
Het telefoonnummer dat klager met de mobiele telefoon zou hebben gebeld is het nummer van een ex-gedetineerde. Klager is niet de enige die nog contact met hem onderhoudt. Dit doen meerdere gedetineerden, waaronder S. De beste vriend van de desbetreffende ex-gedetineerde verblijft in de cel naast klager. Klager acht het dan ook niet uitgesloten dat het signaal dat is opgevangen uit de cel naast hem kwam.
Voorts heeft gedetineerde S. bij wie de mobiele telefoon is aangetroffen, schriftelijk verklaard dat de mobiele telefoon van hem is. Deze verklaring bevindt zich niet tussen de stukken in het dossier, maar is ter zitting van de beklagcommissie overhandigd zoals blijkt uit het proces-verbaal.
Voor zover in het schriftelijk verslag is vermeld dat hij ‘te angstig’ werd, vraagt klager zich af waarop dit gebaseerd is. Het klopt dat medegedetineerden op klagers telio-account hebben gebeld. Klager belde ook weleens op het account van een medegedetineerde als hij geen beltegoed meer had. Dit is heel gebruikelijk.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat de aangetroffen mobiele telefoon niet in klagers cel, maar in de cel van medegedetineerde S. is aangetroffen en S. schriftelijk heeft verklaard dat de telefoon van hem was. Op de telefoon stond een inkomende oproep van een telefoonnummer. Onweersproken is dat dit het telefoonnummer was van een ex-medegedetineerde die op klagers afdeling heeft verbleven waar niet alleen klager, maar meerdere gedetineerden, waaronder S., nog steeds contact mee onderhielden. Mede gelet op hetgeen door klager ter zitting is aangevoerd, is het de beroepscommissie onvoldoende helder in hoeverre de mobiele telefoon via meetapparatuur aan klager kon worden gelinkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat het opgevangen signaal uit klagers cel direct is gevolgd door een celinspectie. Gelet op voornoemde omstandigheden is de beroepscommissie derhalve van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat klager verantwoordelijk is voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw en dient de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 75,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 december 2017
secretaris voorzitter