nummer: 17/1365/GA
betreft: [Klager] datum: 13 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Uygul, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 april 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek te Zutphen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager gehoord. De directeur van de p.i. Achterhoek heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Als toehoorder was aanwezig mr. […], secretaris bij de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld aan arbeid en sport deel te nemen (OH-2017-024).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Voor zover op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voor de beklagcommissie zou komen zijn vast te staan dat klager vervangende activiteiten zijn aangeboden en dat de directeur daarmee aan zijn zorgplicht zou hebben voldaan, is het klager niet duidelijk wat ter zitting aan de orde is gekomen waaruit dit zou blijken. Klager stelt dat hem onvoldoende vervangende activiteiten zijn aangeboden. Hij verbleef aanvankelijk op afdeling A. De directeur heeft enkel bij afdeling C informatie opgevraagd, terwijl klager daar later pas is geplaatst. Vanuit afdeling C is hij naar de gevangenis doorgeplaatst. Hij had zijn been gebroken, als gevolg waarvan hij in een rolstoel was beland. In de inrichting is een lift aanwezig, maar daarmee kan hij enkel naar de luchtplaats en niet naar de bibliotheek, kerk of sport. Van de goederenlift, waarmee klager overal zou kunnen komen, mogen gedetineerden geen gebruik maken. Er waren slechts drie personeelsleden voor zestig gedetineerden en ze vonden klager maar lastig met zijn beperking. Hij heeft gedurende anderhalve maand, van 3 januari tot 7 maart 2017, 23 uur per dag op cel verbleven, hetgeen hem tot waanzin dreef. Hij mocht enkel een halfuur per week fysiotherapie volgen. Hoewel hij tijdens recreatiemomenten wel uit zijn cel kwam, duurde alles in verband met zijn beperking langer. Hij heeft daarom kunnen regelen dat hij vijftien minuten per week extra mocht douchen. In januari mocht hij niet luchten, omdat het had gesneeuwd en dit gevaarlijk zou zijn in verband met zijn beperking. Dat hij in de fitnessruimte oefeningen mocht doen, klopt niet. De fitnessruimte is immers niet met de lift bereikbaar. Alleen in de laatste week mocht hij ineens twee keer sporten. Klager had zittende arbeid kunnen verrichten, zoals bijvoorbeeld het plakken van stickertjes. Hieraan werd echter niet meegewerkt, omdat het personeel hem dan elke keer apart zou moeten halen en brengen. Een andere gedetineerde die tevens in een rolstoel zat, mocht in zijn cel arbeid verrichten. Klager is niet arbeidsongeschikt verklaard, omdat hij in het huis van bewaring verbleef en daar geen arbeidsplicht geldt. Op 7 maart 2017 is hij in vrijheid gesteld als gevolg van de schorsing van zijn preventieve hechtenis. Op 29 september 2017 is hij veroordeeld. Hij verblijft thans nog steeds in het huis van bewaring, maar is niet meer aan een rolstoel gebonden. De directeur heeft nooit met klager gesproken of overlegd en is pas wakker geschud nadat klager beklag had ingediend. Namens klager is om toekenning van een financiële tegemoetkoming verzocht.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 21 van de Pbw worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op.
In artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde recht heeft op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid en dat de directeur zorg draagt voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet. In artikel 48, tweede en derde lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde recht heeft op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet, en dat de directeur zorg draagt dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in deze activiteiten kunnen voorzien.
Klager was als gevolg van een beenbreuk aan een rolstoel gebonden. Hij heeft aangevoerd dat (onder meer) de bibliotheek, kerk en sportzaal met de lift niet bereikbaar waren en dat hij daarvan zodoende geen gebruik heeft kunnen maken. Voorts is klager, blijkens hetgeen hij heeft aangevoerd, niet in staat gesteld aan arbeid deel te nemen en heeft hij gedurende een periode niet kunnen luchten, omdat dit vanwege de weersomstandigheden een gevaar voor hem zou opleveren in verband met zijn beperking. Klager heeft te kennen geven arbeid, al dan niet zittend, te kunnen en willen verrichten en lichamelijke oefeningen te willen doen. Hier heeft hij, gelet op het bepaalde in artikel 47, eerste lid, en artikel 48, tweede lid, van de Pbw, ook recht op. De omstandigheid dat klager in een huis van bewaring verbleef waar geen arbeidsverplichting geldt, maakt dat, nu klager zich bereid heeft verklaard arbeid te verrichten, de directeur – voor zover klager vanwege zijn beperking niet tot het verrichten van arbeid in staat is – aan klager een (arbeids)vervangend programma moet aanbieden. Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager in staat is gesteld voor hem geschikte arbeid te verrichten of aan sport, voor zover hij hiertoe in staat was, deel te nemen. Evenmin is gebleken dat hem gedurende deze uren vervangende activiteiten zijn aangeboden. Zo heeft de directeur geen dagprogramma van klager overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur zijn zorgplicht jegens klager heeft geschonden, zodat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard. Zij acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager van € 10,= per week tot het moment dat hij in het kader van de schorsing van zijn preventieve hechtenis in vrijheid is gesteld en berekent zodoende de hoogte van de tegemoetkoming op € 90,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 90,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. F. Boer en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 13 december 2017.
secretaris voorzitter