Nummer : 17/3394/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 oktober 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 6 oktober 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting in andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 9 oktober 2017 om 08.30 uur (na ommekomst van de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde disciplinaire straf) en eindigend op 19 oktober 2017 om 08.30 uur, wegens het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van contrabande (een handsfree-set).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek tevens wordt aangemerkt als klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 oktober 2017.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Op zich is voldoende aannemelijk dat verzoeker gedrag heeft vertoond waarvoor de directeur een disciplinaire straf kon en mocht opleggen. De hier aan de orde zijnde handset is een voorwerp, voor de invoer en het voorhanden hebben waarvan, toestemming is vereist door of namens de directeur. De door de directeur weersproken stelling van verzoeker, inhoudende dat hij toestemming had voor de invoer van die handsfree-set, wordt bij gebreke aan enige nadere feitelijke onderbouwing daarvoor niet aannemelijk geacht.
Op zich is voldoende aannemelijk dat verzoeker gedrag heeft vertoond waarvoor de directeur een disciplinaire straf kon en mocht opleggen. Verzoeker heeft evenwel aangevoerd zich (ook) niet te kunnen verenigen met de duur van de opgelegde disciplinaire straf.
Ten aanzien van de strafoplegging gelden al langere tijd de beleidsregels als vermeld in de “Sanctiekaart 2016 Landelijk” van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De directeur mag van dat daarin neergelegde sanctiebeleid afwijken, maar dient in dat geval te onderbouwen hoe en waarom hij van dat beleid afwijkt. Voor het voorhanden hebben van voorwerpen als het onderhavige, welk voorwerp naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet kan worden bestempeld als GSM, simkaart of zelfgemaakt communicatiemiddel, wordt als uitgangspunt aangegeven een disciplinaire straf van (maximaal) drie dagen op eigen cel.
Zonder nadere onderbouwing van de gronden waarom hier een disciplinaire straf van (veel) langere duur is opgelegd, is die beslissing – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van onderhavige disciplinaire straf met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 oktober 2017.
secretaris voorzitter