Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3391/SGA, 11 oktober 2017, schorsing
Uitspraakdatum:11-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 17/3391/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 11 oktober 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 6 oktober 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 6 oktober 2017 om 13.00 uur en eindigend op 20 oktober 2017 om 13.00 uur, wegens het maken, poseren en versturen van een foto via een zijn emailadres naar het emailadres van een vriendin van een medegedetineerde.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 6 oktober 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 oktober 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Op zich is voldoende aannemelijk dat verzoeker gedrag heeft vertoond waarvoor de directeur een disciplinaire straf kon en mocht opleggen. Verzoeker heeft evenwel aangevoerd zich (ook) niet te kunnen verenigen met de duur van de opgelegde disciplinaire straf.

Ten aanzien van de strafoplegging gelden al langere tijd de beleidsregels als vermeld in de “Sanctiekaart 2016 Landelijk” van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De directeur mag van dat daarin neergelegde sanctiebeleid afwijken maar dient in dat geval te onderbouwen hoe en waarom hij van dat beleid afwijkt. Voor het specifieke gedrag van dit geval geeft dat beleid niet direct een strafmaat. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter had de directeur daarom aansluiting moeten zoeken bij soortgelijke feiten. In dit geval zou

het – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voor de hand hebben gelegen als de directeur aansluiting zou hebben gezocht bij de strafmaat die past bij “contrabande” en dan met name bij het voorhanden hebben van een GSM of simkaart. Voor een dergelijk feit kan volgens de Sanctiekaart 2016 Landelijk maximaal een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel worden opgelegd. Nu de directeur in zijn beslissing niet heeft gemotiveerd waarom hij een disciplinaire straf heeft opgelegd die hoger is dan het volgens het geldende sanctiebeleid maximum, is die beslissing genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 oktober 2017.

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven