Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0570/SGA, 21 februari 2017, schorsing
Uitspraakdatum:21-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/570 /SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 21 februari 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 20 februari 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 20 februari 2017 om 10.15 uur en eindigende op 27 februari 2017 om 10.15 uur, wegens het behalen van een positieve score bij een urinecontrole, ook na herhalings- en bevestigingsonderzoek..

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 februari 2017 alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet inhoudende onder meer dat het schorsingsverzoek als klacht zal worden aangemerkt.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een drietal verslagen, respectievelijk van 8 februari 2017, 10 februari 2017 en van 18 februari 2017, alsmede een op 20 februari 2017 opgemaakte mededeling, inhoudende dat bij gelegenheid van de op 4 februari 2017 afgenomen urinecontrole de procedure daarvoor is gevolgd en verzoeker een handtekening voor akkoord heeft gezet op het uc formulier, is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker bij een urinecontrole, welke plaats had op 4 februari 2017, positief heeft gescoord op het gebruik van harddrugs, ook na herhalings- en bevestigingsonderzoek.

Volgens de directeur betrof dit de eerste positieve score sinds 12 februari 2016. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid de bestreden beslissing nemen.

Het verweer van verzoeker inhoudende dat de urinecontrole niet op de juiste wijze is afgenomen omdat hem de reden van de urinecontrole niet is medegedeeld en hem geen uitleg is gegeven over de te volgen procedure en bovendien de buisjes na afloop niet zijn verzegeld, kan geen doel treffen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker door het zetten van zijn handtekening op het aanvraagformulier drugscreening heeft verklaard dat de afname van de urinecontrole overeenkomstig de procedures als beschreven in voornoemde Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen is afgenomen. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur ook niet in strijd met een wettelijk voorschrift worden geacht. Gelet op het vorenstaande zal het schorsingsverzoek worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 21 februari 2017.

 

 

                     

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven