nummers: 17/2891/TA en 17/3080/TA
betreft: [klager] datum: 28 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. K.A. Kieft, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen twee uitspraken van respectievelijk 24 augustus 2017 en 12 september 2017 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraken zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klagers raadsvrouw mr. K.A. Kieft.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.
Door een van de juridisch medewerkers van de inrichting is namens het hoofd van de inrichting schriftelijk gereageerd op het beroep en meegedeeld dat zij noch haar collega ter zitting kan verschijnen.
Als toehoorder was aanwezig mr. D. van Putten, lid van de afdeling advisering van de Raad en […], stagiaire bij het advocatenkantoor waaraan de raadsvrouw is verbonden.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. afzondering van klager ingaande op 26 april 2017 en eindigend op 23 mei 2017 en b. afdelingsarrest ingaande op 23 mei 2017 en eindigend op 13 juni 2017(Me 2017-000109 en Me 2017-000170).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers verplegings- en behandelingsplan was nog niet gearriveerd in de inrichting. Hij was net binnen in de inrichting toen werd besloten dat zijn medicatie zou worden stopgezet. Na twee à drie weken kreeg hij pas een gesprek over het stopzetten van zijn medicatie en is hij ten onrechte in afzondering geplaatst. De bedoeling was om tijdens zijn verblijf in de afzondering zijn medicatie af te bouwen. Dit is een preventieve maatregel. Er was geen sprake van agressie en er was niets aan de hand. Er heeft ooit een incident plaatsgevonden in een vorige inrichting maar dat had niets met het afbouwen van medicatie te maken. Tijdens de drie weken, die hij in de inrichting verbleef, heeft er geen enkel incident plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de wettelijke aantekeningen. Hij kon het zich moeilijk voorstellen dat alle medicatie werd afgebouwd in plaats van de medicatie stuk voor stuk af te bouwen. Een verpleegde clean willen hebben is een onjuiste grond voor afzondering. Afzondering is dan een preventieve maatregel. Voorts is de maatregel te ingrijpend. Klagers tbs was net omgezet in een tbs met dwangverpleging. Hij accepteerde deze omzetting wel en probeerde te aarden. Hij moest zich aanpassen. Om iemand dan in afzondering te plaatsen, is niet juist. Hij heeft in drie tot vier weken geen psychiater gezien. Dit alles werkt niet heel motiverend. Zijn medicatie heeft hij te snel afgebouwd. Als klager niet was afgezonderd was er bij het afbouwen van de medicatie waarschijnlijk niets aan de hand geweest. Hetgeen in de wettelijke aantekeningen staat beschreven vóór 26 april 2017 zijn geen incidenten. Hij trok zich terug en had aangegeven dat hij medicatie wilde. Dit zijn geen redenen voor afzondering. Hij is een maand nauwelijks, af en toe tien minuten tot een half uur, buiten zijn verblijfsruimte geweest. Afzondering was een veel te heftige maatregel. Als medicatie wordt afgebouwd dan vraag je iets moeilijks aan de tbs-gestelde. Het is dan beter om dit te combineren met iets positiefs en niet met iets negatiefs zoals afzondering. Klager is gezegd dat hij moest afbouwen maar niet gezegd hoe hij dat moest doen. Hij had geen schema. Hij heeft toen gezegd: “Als jullie willen dat ik afbouw dan stop ik met de medicatie”. Er was nog geen signaleringsplan opgemaakt. Na een dag of negen gebruikte hij geen medicatie meer. Het dossier bevat geen onderbouwing voor het vervolgens opleggen van vier weken afdelingsarrest.
Klagers behandeling verloopt vrij goed. Hij wil wat er in het begin van zijn plaatsing is gebeurd achter zich laten. Hij windt zich op als hij de stukken leest. Klager wil het beroep niet intrekken.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klagers dossier kon bij eerdere instellingen niet worden opgevraagd. Uit een gesprek dat klager heeft gevoerd met een van de psychiaters op 30 maart 2017 volgde dat klager eerder agressief was. In een crisisunit kreeg hij afbouw van medicatie opgelegd en werd hij verkeerd bejegend. Uiteindelijk heeft hij geslagen.
De afzonderingsmaatregel is niet enkel opgelegd vanwege de mogelijke agressieve reactie van klager op het nieuws dat zijn kalmerende medicatie afgebouwd zou worden, maar voornamelijk vanwege de agressie die mogelijk het resultaat zou zijn van het wegvallen van de medicatie. Aanvaringen met medeverpleegden staan vermeld in de reactie van 27 juni 2017 op het beklag. Het is juist dat de psychiater hem niet dagelijks heeft gezien om de voortzetting van de afzondering te beoordelen. Slechts bij separatie is dit het geval. Andere vrijheidsbeperkende maatregelen worden geëvalueerd tijdens de dagelijkse werkbesprekingen van sociotherapie. De behandelcoördinator is hier ook regelmatig bij aanwezig. In samenspraak met sociotherapie beslist de behandelcoördinator tot voortzetting of beëindiging van de maatregel. Hierbij wordt continu de afweging gemaakt of de opgelegde maatregel nog wel noodzakelijk is en of een andere minder ingrijpende maatregel ook zal kunnen voldoen.
Juist is dat er tijdens de afzondering geen fysieke incidenten hebben plaatsgevonden. Er was echter wel sprake van spanningen. Tijdens verzorgingsmomenten vond sociotherapie het erg lastig om klager in te schatten. Ook wanneer sprake was van goed contact bleef de vraag in hoeverre dit gemeend was. Het opleggen van afdelingsarrest paste bij het stapsgewijs uitbreiden van de vrijheden zoals dit was ingezet tijdens de afzonderingsmaatregel. Deze werkwijze draagt bij aan het op een verantwoorde wijze afbouwen van toezicht en begeleiding en het opbouwen van prikkels en vrijheden. Na de desbetreffende periode hebben er wel incidenten plaatsgevonden.
3. De beoordeling
Uit de behandeling ter zitting en de stukken is gebleken dat klager begin 2017 in een FPK verbleef in het kader van zijn tbs met voorwaarden. Na schending van de voorwaarden is de tbs omgezet in een tbs met dwangverpleging en is klager op 30 maart 2017 in FPC Dr. S. van Mesdag geplaatst.
Na een periode van circa drie weken is beslist om klagers kalmerende medicatie af te bouwen en is klager, omdat niet bekend was wat van hem verwacht kon worden - klagers verplegings- en behandelingsdossier was nog niet in de inrichting gearriveerd -, afgezonderd. De afzondering heeft van 26 april 2017 tot 23 mei 2017 geduurd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op de omtrent klagers gedrag door de inrichting verstrekte informatie waaronder de wettelijke aantekeningen, aan klager een te zware beperking van zijn bewegingsvrijheid opgelegd en had met een met de minder zware ordemaatregel van afdelingsarrest kunnen worden volstaan. Meer rekening had moeten worden gehouden met de moeilijke positie waarin klager zich na omzetting van zijn tbs met voorwaarden naar een tbs met dwangverpleging bevond. Daarbij was het tevens aangewezen geweest dat meer overleg met klager over de afbouw van diens kalmerende medicatie zou hebben plaatsgevonden.
De beroepscommissie zal derhalve het beroep ten aanzien van a. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag gegrond verklaren. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van € 270,=.
De beroepscommissie is ten aanzien van b. van oordeel dat het in de betreffende periode opgelegde afdelingsarrest dat bedoeld was om klagers vrijheden stapsgewijs uit te breiden niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met deels wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. gegrond, vernietigt (in zoverre) de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van € 270,=.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 december 2017.
secretaris voorzitter