Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0388/TA, 25 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:           17/0388/TA

 

betreft: [klager]            datum: 25 april 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W. Hendrickx, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 januari 2017 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E. Hullegie, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een maatregel van afdelingsarrest (rode kaart) d.d. 14 november 2016 (OV 2016/237).  De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is op 14 november 2016 een rode kaart opgelegd vanwege de controle met  de drugshond op 12 november 2016 en niet vanwege andere omstandigheden. Klager heeft het hoofd van de inrichting een uc aangeboden om aan te tonen dat hij niet heeft gebruikt. Dit is hem geweigerd, omdat dit volgens de inrichting niet nodig was.

Er blijft onduidelijkheid bestaan over de drugshond en wat hij heeft gedaan. Klager zegt dat de drugshond niet heeft geblaft. Klager mocht erop vertrouwen dat met de mededeling op zaterdag 12 november 2016 dat een uc niet nodig was, de kous voor hem af was. De aan klager opgelegde maatregel heeft consequenties voor hem gehad doordat een verlof niet is doorgegaan.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op zaterdag 12 november 2016 heeft de drugshond bij klager ‘getekend’. Bij het personeel bestond verwarring over de gevolgen hiervan voor klager. Tijdens de teambespreking op maandag 14 november 2016 is besloten klager alsnog een rode kaart op te leggen. Na het aanzeggen van de maatregel heeft klager een uc geweigerd. De begeleider van de drugshond was tijdens de controle op zaterdag 12 november 2016 aanwezig. Het klopt dat klager zaterdag 12 november 2016 zelf om een uc heeft gevraagd.  

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt uit het verweer van het hoofd van de inrichting, dat na het tekenen van de drugshond op zaterdag 12 november 2016 onzekerheid heeft bestaan wat het tekenen precies inhield en welke consequenties dit zou moeten hebben voor klager. Om die reden is de zaak besproken in het teamoverleg van maandag 14 november 2016. De beroepscommissie ziet hierin voldoende rechtvaardiging dat ook pas op 14 november 2016 door het hoofd van de inrichting een beslissing is genomen. Het gehele beeld van het voorval, waaronder klagers weigering op maandag 14 november 2016 een uc te ondergaan, brengt de beroepscommissie tot het oordeel dat het hoofd van de inrichting voldoende aanleiding heeft gehad klager een maatregel van afdelingsarrest (rode kaart) op te leggen. De omstandigheid dat klager op zaterdag 12 november 2016 heeft aangeboden een uc te ondergaan maakt dit niet anders. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. A. van Waarden en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 25 april 2017

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven