Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2596/TA, 4 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2596/TA

 

Betreft:            [klager]            datum: 4 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door

mr. D.W.H.M. Wolters, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 27 juli 2017 genomen beslissing van het hoofd van

FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman

mr. D.W.H.M. Wolters, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting […] en […], respectievelijk jurist en psychiater.

Op 22 september 2017 zijn van de inrichting aanvullende stukken (wettelijke aantekeningen en een (uittreksel van het) behandelingsplan ontvangen. Een kopie hiervan is op 9 oktober 2017 aan klagers raadsman verzonden. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 27 juli 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt  (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Klagers raadsman geeft ter zitting aan dat hij bovenvermelde aanvullende stukken niet heeft ontvangen. Hij refereert zich - zo begrijpt de beroepscommissie - voor wat betreft de inhoud van die stukken aan het oordeel van de beroepscommissie.

De informatie die is opgenomen in de mededeling van de bestreden beslissing is onvoldoende om te stellen dat aan de voorwaarden voor toepassing van

a-dwangbehandeling is voldaan. Klager stelt ter zitting dat er een verkeerde diagnose is gesteld. Klager is gesteld op rust. Hij vindt het te druk op Onyx en hij voelt zich daar niet thuis. Daarom zit klager veel op zijn kamer. Ook de inrichting houdt klager veel op zijn kamer als gevolg van middelengebruik. Klager zit op een drugsbeleid. Hij zou niet naar blokken mogen. Klager kan dus niet volgen dat de inrichting zijn terugtrekgedrag als psychotisch symptoom uitlegt. Klager voert ter zitting aan dat hij in zijn kamer bleef, omdat hij last had van zijn been, dat hij tijdens de arbeid had geforceerd. Klager gebruikt drugs om af te vallen. Van de medicatie komt hij aan. Klager heeft geen agressieve incidenten veroorzaakt. Als bijwerking van de medicatie ervaart klager speekselvloed. Bijwerkingen worden onvoldoende bestreden. Dwangbehandeling is niet noodzakelijk; niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Niet duidelijk is waarom niet met een minder ingrijpend middel kan worden volstaan. Klager heeft een voorkeur voor de medicatie Abilify. Klager heeft daar altijd goed op gefunctioneerd en heeft dat ook steeds ingenomen. Klager is medicatietrouw.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager is gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Klager onderging sinds 16 juni 2015 een b-dwangbehandeling, die bij onderhavige beslissing is omgezet in een a-dwangbehandeling. Het gevaar bestaat dat klager zonder adequate behandeling niet kan resocialiseren. Voorts bestaat er gevaar voor de veiligheid van anderen. Zonder adequate behandeling is sprake van decompensatie. Klager trekt zich dan terug uit groepsactiviteiten, neemt niet deel aan blokken en vervalt in drugsgebruik. In het verleden is sprake geweest van forse geweldpleging. Minder ingrijpende middelen, zoals een afdelingsarrest of kamerafzondering, zijn niet afdoende vanwege oplopend gevaar. Klager wordt sinds mei 2016 met Clozapine behandeld. Deze medicatie is (redelijk) effectief gebleken. Abilify had onvoldoende effect. Ingeschat wordt dat er nog onvoldoende bereidheid is voor het langdurig innemen van Clozapine. De bijwerkingen van deze medicatie (speekselvloed en verminderde fitheid) worden redelijk geaccepteerd. Er is een stabiel evenwicht gevonden na aanpassingen van de dosering. Een verklaring voor de bijwerkingen is dat klager de medicatie op onregelmatige tijden inneemt. Bijwerkingen van deze medicatie trekken vaak in de loop der tijd bij. Zonder medicatie zal klager direct terugvallen in fysiek agressief gedrag en dreigt teloorgang.

Als klager een maatregel opgelegd heeft gekregen vanwege middelengebruik, mag hij onder begeleiding deelnemen aan de blokken arbeid en therapie.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende.

Klager is gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts is sprake van afhankelijkheid van cannabis en cocaïne. Er bestaat gevaar voor de veiligheid van anderen. Klager heeft in het verleden binnen en buiten detentie meerdere keren fors geweld gebruikt. Klager heeft iemand zwaar mishandeld, met een mes gedreigd, gepoogd een medegedetineerde te wurgen en een medewerker van de inrichting met een mes in de hals en rug gestoken. Bij (een groot deel van) deze geweldsdelicten was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. Klager heeft gedurende zijn terbeschikkingstelling vaak met agressie naar stafleden gereageerd door hen met zijn vuisten proberen neer te slaan. De psychotische belevingen leiden onbehandeld voortdurend tot geweldsescalaties. Voorts is dan sprake van terugtrekken uit groepsactiviteiten, niet deelnemen aan blokken en verval in drugsgebruik. Minder ingrijpende middelen, zoals een structurele daginvulling, afdelingsarrest of kamerafzondering, zijn niet afdoende omdat dat niet leidt tot het verdwijnen van de psychose en het gevaar. Klager heeft geen ziektebesef en is therapie-ontrouw. Gebleken is dat de medicatie Abilify - waarnaar kennelijk klagers voorkeur uitgaat - onvoldoende effect had. Voorts is gebleken dat de medicatie Clozapine - die klager in het kader van een b-dwangbehandeling heeft ingenomen - wel (redelijk) effectief is. De psychotische symptomen zijn naar de achtergrond verdwenen en er is geen sprake meer geweest van ernstige verbale of fysieke agressie. Ingeschat wordt dat klager echter niet dan wel onvoldoende bereid is vrijwillig mee te werken aan het langdurig innemen van deze noodzakelijk geachte medicatie.

De behandelend psychiater heeft ter zitting verklaard dat klager zonder medicatie direct zal terugvallen in fysiek agressief gedrag en dat teloorgang dreigt.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling noodzakelijk is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor de veiligheid van anderen en voor maatschappelijke teloorgang, en dat, zonder die behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager daadwerkelijk te behandelen, waardoor perspectief op resocialisatie zal komen te ontbreken. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 4 december 2017

 

                                              

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven