Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2746/TA , 4 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2746/TA

 

Betreft:            [klager]            datum: 4 december 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door

mr. R. Dijkstra, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 10 augustus 2017 genomen beslissing van het hoofd van

FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. R. Dijkstra en, namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting, […], juridisch medewerker. Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.

Op 20 september 2017 zijn van de inrichting aanvullende stukken ontvangen. Een kopie hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van - zo begrijpt de beroepscommissie - 10 augustus 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Bij klager is geen sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. Klager heeft geen last van wanen. Klager betwist dat hij een gevaar vormt voor medewerkers en anderen in de inrichting. Hij heeft geen reden anderen iets aan te doen en daarvoor zijn ook geen concrete indicaties. Klager betwist dat hij bedreigingen heeft geuit. Dwangbehandeling is een ultimum remedium. Er zijn onvoldoende pogingen ondernomen klager eventueel zonder medicatie te laten functioneren. Het gestelde gevaar kan binnen een redelijke termijn worden afgewend, omdat met klager afspraken zijn te maken. Aan de subsidiariteitseis is daarom niet voldaan. Klager heeft geen dwangmedicatie nodig om behandeling te bewerkstelligen. Klager heeft namelijk geen behandeling nodig en is - ongeacht de medicatie - niet voornemens mee te werken aan een behandeling.

De toepassing van dwangbehandeling is weliswaar opgenomen in het behandelingsplan, doch enkel wat betreft de redenen daarvan. Een doelstelling ontbreekt. A-dwangbehandeling is daarom niet noodzakelijk.

Klager heeft geen medewerking verleend bij het gesprek met de psychiater die in het kader van de second opinion is geconsulteerd, vanwege klagers angst dat hij  psychotisch zou worden verklaard. Klager ziet in dat het hem toegeschreven ziektebeeld niet kan worden weersproken als hij geen inzage aan een deskundige geeft. Om aan te kunnen tonen dat geen sprake is van gevaar, verzoekt klager de beroepscommissie een nieuw deskundig oordeel van een psychiater (third opinion) te gelasten.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. In de mededeling van de bestreden beslissing is uitgebreid gemotiveerd waarom de inrichting een a-dwangbehandeling geïndiceerd acht. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

A-dwangbehandeling is noodzakelijk, omdat het gevaar dat de stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden afgewend.

Ter zitting is namens het hoofd van de inrichting aangegeven dat klagers toestandsbeeld er op dit moment niet goed uitziet. Wanen zijn nog onverminderd aanwezig en klager doet nog steeds vergelijkbare uitlatingen als voorheen. Het voornemen bestaat de dosis medicatie te verhogen.

 

3.         De beoordeling

Klagers raadsvrouw heeft de beroepscommissie verzocht een nieuw deskundig oordeel van een psychiater (third opinion) te gelasten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende geïnformeerd acht om een beslissing op het beroep te nemen.

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.

Uit deze verklaringen, het behandelingsplan en de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het navolgende.

In het behandelingsplan is de mogelijkheid tot toepassing van een a-dwangbehandeling vermeld, zoals wettelijk is vereist.

Klager is gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie. Bij klager is sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Klager heeft last van wanen. Er bestaat gevaar voor de veiligheid van anderen. Klager is bekend met ernstige geweldsdelicten buiten detentie, waaronder poging tot moord op een medewerker van een gemeente en mishandeling van zijn moeder en huisarts. Klager heeft in de inrichting meerdere keren medewerkers met de dood bedreigd. Voorts bestaat er gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Klager is op 23 maart 2016 in de inrichting geplaatst en sindsdien is meerdere keren tevergeefs geprobeerd klager te bewegen tot het (langdurig) innemen van een adequate dosering Olanzapine en tot het innemen van andere medicatie. Klagers wisselende opstelling tegenover medicatie-inname en zijn gedrag hebben tot gevolg gehad dat een eerdere plaatsing op een behandelafdeling moest worden teruggedraaid. Gezien klagers huidige toestand kan hij thans niet opnieuw op een behandelafdeling worden geplaatst. Zonder adequate behandeling is er geen zicht op resocialisatie, waardoor een longstay-indicatie op termijn dreigt. Minder ingrijpende middelen, waaronder gesprekken over het vrijwillig innemen van medicatie, hebben geen resultaat gehad. Uit klagers voorgeschiedenis en zijn verblijf in de inrichting blijkt dat antipsychotica wel effect hebben, zodat toediening daarvan doelmatig zal zijn. De behandelend psychiater acht een langdurige behandeling met medicatie noodzakelijk en acht medicatie met naar verwachting zo min mogelijk (lange termijn) bijwerkingen aangewezen, te weten Abilify. Klager heeft op 27 juli 2017 herhaald dat hij deze medicatie niet vrijwillig zal innemen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk dat de noodzaak tot het toepassen van a-dwangbehandeling aanwezig is, vanwege een uit de stoornis voortkomend gevaar voor de veiligheid van anderen en voor maatschappelijke teloorgang, en dat, zonder die behandeling, het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroepscommissie heeft geen reden te twijfelen aan de door de psychiaters gestelde diagnose dat bij klager sprake is van paranoïde schizofrenie. De beroepscommissie acht voorts aannemelijk dat het zonder medicatie niet mogelijk zal zijn klager daadwerkelijk te behandelen, waardoor perspectief op resocialisatie zal komen te ontbreken. Tevens is het voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De bestreden beslissing kan derhalve niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 4 december 2017

                                                

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven