Nummer : 17/3974/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 30 november 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 21 november 2017, inhoudende :
a. de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 21 november 2017 om 14.30 uur en eindigend op 26 november 2017 om 14.30 uur en
b. uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van twee weken, ingaande op 21 november 2017 om 14.30 uur en eindigend op 5 december 2017 om 14.30 uur.
Een en ander wegens diefstal van 25 tyraps uit de arbeidszaal.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 22 november 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 november 2017.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat voor een deel het geval.
Artikel 51 van de Pbw luidt – voorzover hier van belang –:
- 1. De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
a. opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken:
(...)
c. uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken:
(...)
– 3. De directeur kan voor feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en c genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij tezamen niet langer duren dan twee weken;
De onder a en onder b genoemde disciplinaire straffen zijn op 21 november 2017 aan verzoeker opgelegd omdat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal van tyraps uit de arbeidszaal.
Deze straffen, welke zijn opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, onder a en c, van de Pbw, hebben tezamen een geldigheidsduur van negentien dagen. Dit betekent dat een deel van de onder b bedoelde beslissing van de directeur – voorzover deze de totale duur van veertien dagen te boven gaat – strijdig is met het bepaalde in artikel 51, derde lid, van de Pbw. Het verzoek komt daarom – voorzover de duur van de onder b genoemde disciplinaire straf langer is dan negen dagen – voor toewijzing in aanmerking.
Met betrekking tot de eerste veertien dagen van de geldigheidsduur van de beslissingen van de directeur geldt het volgende.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de onder a genoemde disciplinaire straf afliep op 26 november 2017 om 14.30 uur.
Nu er geen sprake meer is van tenuitvoerlegging van de onder a genoemde straf, zal het verzoek in zoverre niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van dat deel van zijn verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.
Met betrekking tot de eerste negen dagen van de geldigheidsduur van de onder b genoemde beslissing van de directeur stelt de voorzitter voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een verslag van 20 november 2017, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van tyraps uit de arbeidszaal. Gelet daarop kon de directeur, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, in redelijkheid beslissen hem onderhavige disciplinaire straf op te leggen. Het verzoek zal daarom ook in zoverre worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover dit betrekking heeft op de hierboven onder b genoemde beslissing en schorst die beslissing met ingang van 30 november 2017 om 14.30 uur tot op het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
De voorzitter wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 30 november 2017.
secretaris voorzitter