Nummer : 17/3968/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 29 november 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.K. Cheng, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex (J.C.) Zaanstad.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld J.C. van 24 november 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 24 november 2017 om 16.30 uur en eindigende op 1 december 2017 om 16.30 uur, wegens het bij een spitactie aantreffen van een telefoon en een oplader.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 november 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 november 2017. De secretaris van de beklagcommissie bij voormeld J.C. heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter.
1. De beoordeling
Onduidelijk is of de beklagcommissie een klaagschrift van verzoeker heeft ontvangen nu de secretaris van de beklagcommissie nog niet heeft gereageerd op het verzoek om inlichtingen. Nu verzoeker het klaagschrift als bijlage heeft meegezonden bij zijn schorsingsverzoek en dit is doorgezonden naar de beklagcommissie gaat de voorzitter er van uit dat het klaagschrift inmiddels als klacht is ingeboekt. Verzoeker kan derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat op 23 november 2017 bij gelegenheid van een spitactie een telefoon en een oplader in de verblijfsruimte van verzoeker is aangetroffen. Tijdens het horen heeft verzoeker ook toegegeven dat de telefoon en de oplader van hem waren. Namens verzoeker is aangevoerd dat het verslag niet binnen 24 uur na de aanzegging daarvan is afgehandeld door de directeur.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen is gebleken dat op 23 november 2017 om 09.35 uur aan verzoeker verslag is aangezegd voor het aantreffen van de telefoon en oplader. Verzoeker is vervolgens op 24 november 2017 om 10.00 uur gehoord en toen heeft de directeur aan verzoeker de hier aan de orde zijnde disciplinaire straf opgelegd. De directeur heeft als ingangstijd van die disciplinaire straf 16.30 uur gekozen omdat op dat moment nog een eerdere disciplinaire straf ten uitvoer werd gelegd. Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Pbw, handelt de directeur het verslag af zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, houdt ‘zo spoedig mogelijk’ als bedoeld in voormeld artikellid in beginsel in ‘binnen 24 uur’. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan vooralsnog inderdaad niet worden gezegd dat die beslissing zo spoedig mogelijk aan verzoeker is uitgereikt. De vraag is evenwel of dat niet onverwijld uitreiken in dit geval, daarbij rekening houdende met alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, moet leiden tot een schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en bestaat er, ondanks voormeld vormverzuim, geen grond om tot schorsing van de gewraakte beslissing van de directeur over te gaan. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 29 november 2017.
secretaris voorzitter