Nummer : 17/3674/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 6 november 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg deel uit makende zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.).
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde z.b.b.i. van 31 oktober 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van beperking van het
eerstvolgende verlof met drie dagen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 november 2017. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen.
1. De beoordeling
Nu verzoekers raadsman in het schorsingsverzoek heeft aangegeven dat hij op 1 november 2017 een (pro forma) klaagschrift heeft ingediend acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend bij de beklagcommissie bij de p.i. Middelburg. Verzoeker kan derhalve in zoverre in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.
Uit het eerste lid van artikel 53 Pbw volgt dat indien een straf geheel of ten dele voorwaardelijk wordt opgelegd, de proeftijd ten hoogste drie maanden mag bedragen. De directeur heeft bij de bepaling van de hoogte van de proeftijd aansluiting gezocht bij de eindtijd van verzoekers verblijf in de z.b.b.i., zijnde 17 januari 2018, welke datum - zo stelt de directeur - is gelegen binnen de drie maanden. Verzoekers raadsman heeft hieromtrent aangegeven dat nu het verblijf van verzoeker in de z.b.b.i. een onzekere toekomstige omstandigheid is niet kan worden gesteld dat de oplegging van de proeftijd voldoet aan de in artikel 53 van de Pbw gestelde eis. Wat hiervan ook zij, verzoeker heeft thans geen belang bij toewijzing van zijn verzoek nu er (nog) geen tenuitvoerlegging plaats vindt van de disciplinaire straf. Op die grond zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard. Indien de directeur mocht beslissen onderhavige disciplinaire straf ten uitvoer te leggen kan verzoeker andermaal om schorsing verzoeken.
2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 6 november 2017.
secretaris voorzitter