Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3537/SGA, 23 oktober 2017, schorsing
Uitspraakdatum:23-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/3537/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 23 oktober 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.D. Groen, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 oktober 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen, ingaande op 20 oktober 2017 om 10.00 uur en eindigende op 30 oktober 2017 om 10.00 uur, wegens het tijdens een speciale celinspectie aantreffen van contrabande (onder meer een usb-stick, biljet van 50 euro en softdrugs, terwijl op de usb-stick onder meer foto’s van personeelsleden en pornografisch film materiaal staan).

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 oktober 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 oktober 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat bij gelegenheid van een celinspectie in verzoekers verblijfsruimte een USB-stick, een biljet van 50 euro en  0,69 gram wiet zijn aangetroffen. Die voorwerpen kunnen worden bestempeld als contrabande en het voorhanden daarvan is in beginsel strafwaardig. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een disciplinaire straf opleggen.

Namens verzoeker is aangevoerd dat de opgelegde disciplinaire straf onredelijk en onbillijk is en niet in redelijke verhouding staat tot de aangetroffen goederen en bovendien niet strookt met het algemeen geldende sanctiebeleid als vermeld in de “Sanctiekaart 2016 Landelijk”. Het bezit van de aangetroffen goederen zou in de regel aanleiding zijn om over te gaan tot oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen verblijfsruimte en niet tot opsluiting in de strafcel.

De Sanctiekaart 2016 is een landelijke richtlijn voor de strafoplegging binnen penitentiaire inrichtingen. Zij is ontworpen om te komen tot een uniformering van de sanctierichtlijnen binnen de penitentiaire inrichtingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van dat in die Sanctiekaart vermelde beleid afwijken maar dient hij, indien die afwijking ten nadele van betrokkene is, extra te motiveren waarom in dit geval een zwaardere straf op zijn plaats is. Voor het voorhanden hebben van contrabande geldt volgens dat landelijke beleid een maximale disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting op eigen cel. De directeur heeft in zijn beslissing van 20 oktober 2017 weliswaar aangegeven hoe hij de geconstateerde overtreding waardeert, maar niet waarom hij deze zwaarder bestraft dan zoals op grond van de Sanctiekaart geïndiceerd. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang, tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. J.W. Rijkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 oktober 2017.

 

                           

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven