Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3254/SGA, 29 september 2017, schorsing
Uitspraakdatum:29-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/3254/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 29 september 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens klaagschrift, ingediend door mr. N. Tanoglu, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt - zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 22 september 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van negen dagen, ingaande op 22 september 2017 om 08.15 uur en eindigende op 1 oktober 2017 om 08.15 uur, wegens het bezit van een telefoon, het zonder toestemming hebben van mediacontact door het plaatsen van een filmpje vanuit de p.i. op social media en bezit van drugs.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 september 2017.

 

1.         De beoordeling

Onduidelijk is of de beklagcommissie het schorsingsverzoek annex klaagschrift van verzoeker heeft ontvangen nu de secretaris van de beklagcommissie niet heeft gereageerd op het verzoek om inlichtingen. Nu de Raad het schorsingsverzoek annex klaagschrift heeft doorgezonden naar de beklagcommissie gaat de voorzitter er van uit dat het klaagschrift inmiddels als klacht is ingeboekt. Verzoeker kan derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De directeur heeft twee schriftelijke verslagen overgelegd. Beide zijn opgemaakt op 21 september 2017. Een van die verslagen ziet op het zonder toestemming hebben van mediacontact door het plaatsen van een filmpje vanuit de p.i. op social media. Het andere verslag ziet op het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van contrabande (een mobiele telefoon). De voorzitter gaat ervan uit dat beide verslagen samen de grondslag hebben gevormd voor de opgelegde disciplinaire straf.

Blijkens de schriftelijke neerslagen van deze verslagen is verzoeker voor deze twee in de schriftelijke neerslag van de beslissing genoemde onderdelen verslag aangezegd.

Voor het in de schriftelijke neerslag van de beslissing genoemde bezit van drugs is verzoeker geen verslag aangezegd.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling aan de gedetineerde te worden aangezegd. Zonder die aanzegging mag geen disciplinaire straf worden opgelegd. Nu er geen verslag aan verzoeker is aangezegd voor bezit van drugs, mocht verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet voor dit feit worden gestraft. Alleen de feiten en omstandigheden als vermeld in de verslagen die zien op   het zonder toestemming hebben van mediacontact door het plaatsen van een filmpje vanuit de p.i. op social media en het bij gelegenheid van een celinspectie aantreffen van contrabande (een mobiele telefoon) mochten aan de  bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de opgelegde disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een strafcel, gelet op de ernst van de feiten die daaraan wél ten grondslag mochten worden gelegd, echter niet zodanig onredelijk dat moet worden aangenomen dat de beklagcommissie, later oordelend deze vermoedelijk als disproportioneel zal beschouwen. Gelet hierop acht de voorzitter geen termen aanwezig om thans de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur te schorsen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 29 september 2017.

                                   

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven