Nummer : 17/1117/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 7 april 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 4 april 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van zeven dagen, ingaande op 3 april 2017 om 14.35 uur en eindigende op 10 april 2017 om 14.35 uur, wegens het frauderen bij een urinecontrole (verdunde urine waardoor geen valide meting mogelijk is), hetgeen gekwalificeerd wordt als fraude en wordt gelijkgesteld met gebruik van harddrugs.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 april 2017 alsmede van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie inhoudende onder meer dat het schorsingsverzoek als klacht zal worden aangemerkt.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 2 april 2017 en een zogenaamd uitslagenformulier, wordt voldoende aannemelijk dat er bij gelegenheid van de op 30 maart 2017 afgenomen urinecontrole sprake is geweest van een te laag kreatininegehalte. Volgens het drugsontmoedigingsbeleid wordt een te laag kreatininegehalte opgevat als fraude. Gelet daarop kon de directeur een sanctie opleggen. Voor de penitentiaire inrichtingen is een (landelijk geldend) sanctiebeleid vastgelegd. Dit beleid is vastgelegd in de zogenaamde Sanctiekaart 2016. Volgens deze sanctiekaart zou in dit geval, waarbij de voorzitter er gelet op de verstrekte informatie van uit gaat dat het de eerste keer is dat verzoeker een te laag kreatininegehalte had, met een waarschuwing kunnen worden volstaan. Nu de directeur geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van het vigerende sanctiebeleid zouden kunnen rechtvaardigen, had de directeur de beslissing om verzoeker een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet in redelijkheid kunnen nemen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van onderhavige beslissing zal met onmiddellijke ingang worden geschorst.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 7 april 2017.
secretaris voorzitter