Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0513/GA, 4 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/513/GA

betreft: [klager] datum: 4 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 januari 2003, die op 7 februari 2003 naar partijen is verzonden, van de beklagcommissie bij de locatie Lelystad te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en de heer [...], locatie-directeur van de locatie Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, omdat klager een medegedetineerde heeft mishandeld.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik zal u vertellen wat er is gebeurd. Ik heb met het slachtoffer nooit problemen gehad, we hadden geen ruzie. Ik was juist de enige die een beetje contact met hem had, iedereen negeerde hem verder. Hij was vanuit Zoetermeerovergeplaatst waar hij de nodige problemen had gehad. Ik wist dat hij aan epilepsie leed. Die dag stond ik te wachten bij de douches, toen ik een geluid hoorde. De deur ging open en er kwam iemand uit de doucheruimte gelopen met eenhanddoek over zijn hoofd, waardoor ik zijn gezicht niet kon zien. Ik heb alleen gezien dat de man een lichte huidskleur had. Ik hoorde nog steeds een geluid en ging in de doucheruimte kijken. Daar zag ik het slachtoffer liggen metbloed om hem heen en de schoonmaaktrolley boven op hem. Hij maakte schokkende bewegingen en gekke geluiden. Ik probeerde de trolley van hem af te trekken, maar hij hield hem stevig vast. Opeens duwde hij de trolley met kracht omhoogtegen mijn arm. Dat deed zo zeer, dat ik dacht dat mijn arm gebroken was. Hij schopte ook met zijn benen de deur dicht. Zoals het slachtoffer daar lag, schuddend, geluiden makend en met zijn ogen weggedraaid zodat alleen het witzichtbaar was, dacht ik meteen dat hij een epilepsieaanval had of dat hij zo hard tegen het hoofd was geslagen dat hij een black-out had. Ik weet hoe ik moet handelen bij een epilepsieaanval, omdat mijn zusje dat vroeger heeft gehaden ik heb hem met een platte hand enige keren in het gezicht geslagen. Ik dacht daarbij helemaal niet na over het bloed om hem heen. Uiteindelijk kwam hij bij, maar hij begon meteen te schreeuwen en te roepen dat ik hem probeerde tevermoorden. Ik probeerde hem te kalmeren en uit te leggen dat ik hem juist had geholpen, maar dat hielp niet. Nu raakte ik in paniek en wilde de doucheruimte uit. Ik probeerde de deur te openen, maar hij duwde daar tegenaan. In mijnpogingen de hendel van de deur aan de andere kant te pakken, heb ik mijn vinger bezeerd. Uiteindelijk lukte het me om de deur te openen en naar buiten te rennen. Door de inspanningen had ik een rood hoofd gekregen en was ik aan hethijgen. Er kwamen inmiddels allemaal personeelsleden op het tumult afgerend, die zagen het bloed op mijn vingers en riepen dat ik dat er niet af moest halen. Dat heb ik toch in een reflex gedaan, het was tenslotte mijn eigen bloed.Het incident heeft zich in de doucheruimte afgespeeld, niemand heeft mij zien slaan. Het slachtoffer heeft mij ten onrechte als dader aangezien. Ik had daarvoor drie maanden lang geen problemen met hem, er was voor mij helemaal geenreden om hem hard te slaan. Toen ik het slachtoffer zo zag liggen, moest ik hem helpen. Dat heeft met het delict te maken, ik ben veroordeeld voor medeplichtigheid aan doodslag, omdat ik het slachtoffer niet heb geholpen. Ik wilmijn naam zuiveren.

De locatie-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is direct na de vechtpartij in de isoleercel geplaatst. Daar heeft hij zeven dagen gezeten. De situatie is met klager doorgenomen en hem is voorgehouden dat hij in afwachting van overplaatsing in zijn eigen cel zouverblijven. Indien hij weer problemen met het slachtoffer zou maken, zou hij weer in de isoleercel worden geplaatst. Het verblijf op eigen cel heeft uiteindelijk een dag geduurd. Naar aanleiding van het incident is een rapportopgemaakt en zijn diverse mensen gehoord. Er bestaat echter geen 100% zekerheid over wat er is gebeurd. Het betreft een waarneming op dat moment van personeel en het verhaal van het slachtoffer. Klager heeft steeds ontkend dat hijde man mishandeld heeft. Ik weet niet of het slachtoffer een epileptische aanval heeft gehad. Ik heb de mensen naar aanleiding van het incident niet zelf gehoord, dat is door het desbetreffende directielid gebeurd.
Desgevraagd is de unit-directeur van locatie Lelystad nagegaan of destijds bekend was of het slachtoffer aan epilepsie lijdt. Bij de medische dienst is hier niets over bekend, er zijn ook nooit medicijnen voor uitgeschreven. Ook hetdesbetreffende afdelingshoofd is niet bekend dat het slachtoffer aan epilepsie zou lijden. Dit is nooit bij het slachtoffer gesignaleerd, er heeft zich ook nooit een aanval voorgedaan binnen de inrichting.

3. De beoordeling
De beslissing van de beklagcommissie kan niet in stand blijven, omdat in die beslissing op grond van een op 18 oktober 2002 ingediend beklag een oordeel wordt gegeven omtrent een afzonderingsmaatregel van 20 november 2002. Deberoepscommissie zal alsnog een oordeel geven over de oplegging van de disciplinaire straf op 13 oktober 2002.
De door klager geschetste toedracht van het incident van 13 oktober 2002 is niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie kent hierbij zwaarwegende betekenis toe aan de waarneming van het personeelslid zoals neergelegd in hetschriftelijk verslag van 13 oktober 2002, het gegeven dat het slachtoffer heeft aangegeven door klager te zijn geslagen en de aanvullende inlichtingen van de unit-directeur betreffende het gegeven dat binnen de inrichting nietbekend was dat het slachtoffer aan epilepsie zou lijden. De beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen is dan ook niet onredelijk of onbillijk te noemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met wijziging van de gronden ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 4 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven