nummer: 03/182/TA
betreft: [klager] datum: 26 mei 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. M.Th.M. Zumpolle, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 4 december 2002 van de beklagcommissie bij de (toenmalige) Dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland te Alphen a/d Rijn, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en namens het hoofd vanvoormelde tbs-inrichting mevrouw mr. [...], hoofd behandelrapportage en jurist van de inrichting. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt. Voorts was aanwezig mevrouw [...], rapporteur van de inrichting.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing d.d. 26 september 2002 klager voor maximaal vier weken af te zonderen wegens een positieve uitslag van urineonderzoek en het onderzoeken van betrokkenheid van klager bij drugstransacties binnen deinrichting, alsmede de beslissing d.d. 3 oktober 2002 tot verlenging van de afzondering.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Vaststaat dat op 20 september 2002 een urinecontrole is gehouden en dat naar aanleiding daarvan in verband met druggebruikeen sanctie is gevolgd, te weten een 24-uursmaatregel, zijnde een disciplinaire straf. Klager heeft dit geaccepteerd omdat hij in strijd met de huisregels heeft gehandeld. Deze straf is op 21 september 2002 beëindigd. Klager heeftdaarna niet opnieuw drugs gebruikt en is ook niet betrokken geweest bij drugstransacties binnen de inrichting. De op 26 september 2002 opgelegde afzondering betreft een maatregel, maar klager is voor zijn gevoel opnieuw, en tenonrechte, gestraft voor druggebruik. Het door de inrichting genoemde vermoeden van klagers betrokkenheid bij drugshandel is niet onderbouwd. De afzonderingsbeslissing had een duidelijk overwegend strafkarakter, zodat op grond vanhet bepaalde in artikel 7, vierde lid onder e, Bvt uitsluitend het hoofd van de inrichting bevoegd was de beslissing te nemen.
Klager is ten onrechte gesanctioneerd voor druggebruik en betrokkenheid bij drugstransacties in de inrichting. Klager heeft al 20 jaar hepatitis C en heeft brieven van verschillende artsen die tegenstrijdig zijn. Hij wacht nu nogsteeds op een onderzoek in het ziekenhuis. Hij heeft door zijn ziekte een vertraagde afbraak van thc. Verder heeft hij een keer druggebruik toegegeven, omdat hij toen ook echt gebruikt had. Hij heeft wel eens wat van een andergekregen, maar noemt geen namen. De inrichting heeft hem gezegd hem op te sluiten zolang hij geen namen zou noemen. Men noemde hem een naam en toen heeft hij maar toegegeven om te voorkomen dat hij opgesloten zou blijven, hetgeenhij ook de beklagcommissie heeft gemeld. Later heeft iemand anders klagers naam genoemd als verstrekker van drugs. Hij heeft echter nooit iets aan anderen gegeven. Hij stond op een gegeven moment zodanig onder druk dat hij verteldheeft wie in de inrichting harddrugs verstrekte. Klager maakt namelijk verschil tussen soft- en harddrugs. Klager vindt het op zich niet raar dat de inrichting onderzoek heeft willen doen, maar zij hanteert verschil in beleidterzake per afdeling. Zo mag men op de pre-resocialisatieafdeling wel blowen en kwamen ook harddrugs de inrichting binnen. Klager maakt duidelijk bezwaar tegen het feit dat men in de inrichting het gebruik van softdrugs als een tebestraffen misdaad ziet. Klager gebruikt nu zo’n vier maanden geen drugs meer.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er wordt geen actie ondernomen op het moment van de afname van het urinemonster, maar pas als druggebruik is vastgesteld. Op 20 september 2002 is klager een urinemonster afgenomen en vijf dagen later is de daadwerkelijke uitslagverkregen, waardoor pas op dat moment daarop actie is ondernomen in de vorm van afzondering ten behoeve van onderzoek van de vermoedens van betrokkenheid van klager bij drugshandel in de inrichting.
Klager zal op 20 september 2002 met een 24-uursmaatregel zijn gesanctioneerd vanwege een ander feit of op grond van een vermoeden vanuit een verklaring van een andere patiënt. Het is voorstelbaar dat klager de maatregel van 26september 2002 als een straf heeft ervaren, maar het gaat er om dat zijn naam steeds werd genoemd in een periode dat drugstransacties plaatsvonden. De inrichting kon het druggebruik in de inrichting niet in de hand krijgen. Klageris op een gegeven moment naar de locatie Amsterdam van de inrichting overgeplaatst, aanvankelijk in het kader van een crisisinterventie en later ten behoeve van overplaatsing naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek.
3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat klager op 20 september 2002 een urinemonster is afgenomen en dat hem, nadat hij druggebruik had toegegeven, diezelfde dag een disciplinairestraf van 24 uur afzondering in de eigen verblijfsruimte als bedoeld in artikel 49, eerste lid onder a, Bvt is opgelegd, welke op 21 september 2002 is beëindigd.
Op 26 september 2002 heeft het clusterhoofd klager de maatregel van afzondering in de eigen verblijfsruimte als bedoeld in artikel 34 Bvt opgelegd wegens het vermoeden dat klager betrokken was bij drugstransacties in de inrichtingop grond waarvan de inrichting wilde onderzoeken van wie klager drugs verkreeg en of klager aan anderen drugs had verstrekt. Dit vermoeden is ontstaan naar aanleiding van de positieve uitslag van het op 20 september 2002 afgenomenurinemonster en de omstandigheid dat klagers naam door anderen was genoemd op het moment dat drugstransacties in de inrichting plaatsvonden.
In het licht van het vorenstaande staat vast dat de op 26 september 2002 opgelegde maatregel een andere grondslag heeft dan de op 20 september 2002 opgelegde disciplinaire straf . Klager kan derhalve niet worden gevolgd in zijnstelling dat hij twee maal voor hetzelfde, door hem toegegeven druggebruik is gesanctioneerd.
De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat het clusterhoofd bevoegd was op 26 september 2002 te beslissen tot afzondering van klager en dat ook overigens die beslissing niet in strijd is met de wet dan wel, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Voorts is zij met de beklagcommissie van oordeel dat op 3 oktober 2002 geen beslissing tot verlenging van de op 26 september 2002 opgelegde afzonderingsmaatregel genomen kon worden. In de schriftelijke mededeling van deafzonderingsmaatregel d.d. 26 september 2002 is wat betreft de duur van de afzondering de wettelijke termijn van ten hoogste vier weken aangegeven met de mogelijkheid van verlenging, die volgens de wet eerst na verloop van die vierweken mogelijk is en wel met machtiging van de Minister.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
03/182/TA
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 mei 2003
secretaris voorzitter
nummer: 03/182/TA
betreft : [...], verder klager te noemen.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 14 april 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Midden Holland te Alphena/d Rijn.
Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: drs. B. van Dekken en mr. Y.A.J.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.
Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, en namens het hoofd van de toenmalige dr. F.S. Meijers Kliniek te Utrecht, mevrouw mr. [...], hoofd behandelrapportage en jurist van de inrichting. Voorts wasaanwezig mevrouw [...], rapporteur van de inrichting.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat op 20 september 2002 een urinecontrole is gehouden en dat naar aanleiding daarvan in verband met druggebruik een sanctie is gevolgd, te weten een 24-uursmaatregel, zijnde een disciplinaire straf. De op 26 september2002 opgelegde afzondering betreft een maatregel, maar klager is voor zijn gevoel opnieuw gestraft voor druggebruik. Hij is ten onrechte gesanctioneerd voor druggebruik en betrokkenheid bij drugstransacties in de inrichting. Klagerheeft al 20 jaar hepatitis C en heeft brieven van verschillende artsen die tegenstrijdig zijn. Hij wacht nu nog steeds op een onderzoek in het ziekenhuis. Hij heeft door zijn ziekte een vertraagde afbraak van stoffen. Verder heefthij een keer druggebruik toegegeven, omdat hij toen ook echt gebruikt had. Hij heeft wel eens wat van een ander gekregen, maar noemt geen namen. De inrichting heeft hem gezegd hem op te sluiten zolang hij geen namen zou noemen. Mennoemde hem een naam en toen heeft hij maar toegegeven om te voorkomen dat hij opgesloten zou blijven, hetgeen hij ook de beklagcommissie heeft gemeld. Later heeft iemand anders klagers naam genoemd als verstrekker van drugs. Hijheeft echter nooit iets aan anderen gegeven. Hij stond op een gegeven moment zodanig onder druk dat hij verteld heeft wie in de inrichting harddrugs verstrekte. Klager maakt namelijk verschil tussen soft- en harddrugs. Klager vindthet op zich niet raar dat de inrichting onderzoek heeft willen doen, maar zij hanteert verschil in beleid terzake per afdeling. Zo mag men op de pre-resocialisatieafdeling wel blowen en kwamen ook harddrugs de inrichting binnen.Klager maakt duidelijk bezwaar tegen het feit dat men in de inrichting het gebruik van softdrugs als een te bestraffen misdaad ziet.
Klager gebruikt nu zo’n vier maanden geen drugs meer.
Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Er wordt geen actie ondernomen op het moment van de afname van het urinemonster, maar pas als druggebruik is vastgesteld. Op 20 september 2002 is klager een urinemonster afgenomen en vijf dagen later is de daadwerkelijke uitslagverkregen, waardoor pas op dat moment daarop actie is ondernomen in de vorm van afzondering ten behoeve van onderzoek van de vermoedens van betrokkenheid van klager bij drugshandel in de inrichting.
Klager zal op 20 september 2002 met een 24-uursmaatregel zijn gesanctioneerd vanwege een ander feit of op grond van een vermoeden vanuit een verklaring van een andere patiënt. Het is voorstelbaar dat klager de maatregel van 26september 2002 als een straf heeft ervaren, maar het gaat er om dat zijn naam steeds werd genoemd in een periode dat drugstransacties plaatsvonden. De inrichting kon het druggebruik in de inrichting niet in de hand krijgen. Klageris op een gegeven moment naar de locatie Amsterdam van de inrichting overgeplaatst, aanvankelijk in het kader van een crisisinterventie en later ten behoeve van overplaatsing naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek.
secretaris voorzitter