Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2879/GV, 4 december 2017, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2879/GV

 

betreft: […]      datum: 27 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Swart, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek van 17 augustus 2017 tot incidenteel verlof om zijn ernstig zieke dochter te bezoeken is afgewezen omdat klager een maand voor de aanvraag al incidenteel verlof was verleend en zogeheten omgekeerd bezoek, gelet op artikel 25, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) slechts eens in de drie maanden wordt toegestaan. Klagers dochter is inderdaad om medische redenen niet in staat om te reizen, maar haar gezondheid gaat ook hard achteruit. Zij heeft een progressieve neurologische ziekte en is uitbehandeld. De verwachting is dat zij op korte termijn zal overlijden. Ze verkeert dus in levensgevaar, zodat artikel 23 van de Regeling aan de orde is en het aantal bezoeken daarom niet gelimiteerd is tot eens per drie maanden. Klager wil zijn dochter graag nog een aantal keren kunnen zien. Als hij haar eens per maand kan zien, zal zijn laatste contactmoment niet te lang voor haar overlijden plaatshebben. De inrichting adviseert positief over frequenter bezoek.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen omdat hij een maand daarvoor nog incidenteel verlof heeft genoten om zijn dochter te bezoeken. Uit navraag bij de casemanager bleek dat geen bijzondere reden is opgegeven waarom klager, in afwijking van de Regeling, alweer voor incidenteel verlof in aanmerking zou komen. Eerst in beroep wordt aangevoerd dat sprake zou zijn van levensgevaar voor klagers dochter. Dit wordt echter niet onderbouwd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klagers dochter thuis is en niets meer voor haar te doen valt.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: de medisch adviseur) heeft positief geadviseerd ten aanzien van incidenteel verlofverlening  op de reguliere termijnen, omdat klagers dochter aan een ernstige progressieve neurologische ziekte lijdt en niet in staat is zelfstandig te reizen.

Het Openbaar Ministerie en de politie zijn niet om advies gevraagd.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een in het Verenigd Koninkrijk opgelegde gevangenisstraf, wegens drugssmokkel, die hij in het kader van een WOTS-procedure sinds 23 februari 2017 in Nederland uitzit. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 13 februari 2026.

Vaststaat dat klagers dochter ernstig ziek is en niet in staat is zelfstandig naar de inrichting te reizen, zodat klager in beginsel driemaandelijks incidenteel verlof wordt verleend op grond van artikel 25, eerste lid, van de Regeling. Dit wordt ook door de medisch adviseur geadviseerd. Namens klager wordt evenwel gesteld dat zijn dochter in levensgevaar verkeert, zodat hij op grond van artikel 23 van de Regeling vaker in aanmerking kan komen voor incidenteel verlof. Deze stelling is echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van de huisarts of van een andere medisch deskundige. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat klagers dochter inderdaad in levensgevaar verkeert, in welk geval klager vaker verlof verleend zou kunnen worden. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 27 november 2017.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven