Nummer: 17/2000/GB
Betreft: […] datum: 9 november 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M. Vié, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 juni 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 14 januari 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wordt afgerekend op gedragingen in het verleden, terwijl zijn huidige opstelling niet is meegenomen in de bestreden beslising. Doordat ook zijn verlofaanvragen worden afgewezen, kan hij zich niet bewijzen. Er had rekening gehouden moeten worden met het feit dat klager zich zelf heeft gemeld voor de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf. Klagers medeverdachten, althans de hoofdverdachten, zijn gedetineerd of wonen niet meer in dezelfde buurt. Daarnaast wordt hen wel toegestaan in de buurt te wonen, te leven en te werken. Er heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het advies van het Openbaar Ministerie (OM) komt het volgende naar voren. Klager heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten en maakt deel uit van een criminele groep. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden, heeft tijdens een eerdere schorsing het contactverbod overtreden, toont geen berouw en beroept zich op zijn zwijgrecht. Gezien klagers delictverleden en zijn houding wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Klagers verlofadres bevindt zich in Den Haag, waar door klager woningovervallen zijn gepleegd. Uit het politieadvies komt naar voren dat klagers aanwezigheid in de buurt een aanzuigende werking zou kunnen hebben op zijn relaties uit het verleden, waardoor de veiligheid en de leefbaarheid in de wijk in gevaar zouden kunnen komen. De reclassering heeft geadviseerd klager in aanmerking te laten komen voor deelname aan een p.p., maar heeft ook aangegeven klagers recidiverisico niet in te kunnen schatten omdat hij zich op zijn zwijgrecht beroept. De reclassering acht de kans aanwezig dat klager een contactverbod opnieuw niet na zal komen. Klager heeft zich eerder onttrokken aan detentie. Op 11 juli 2017 is klager algemeen verlof verleend.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. Hoewel klagers recidiverisico niet goed is vast te stellen, is de beroepscommissie van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat sprake is van maatschappelijke risico’s in geval van deelname van klager aan een p.p. Het verlofadres bevindt zich immers te midden van voor klager – wegens door hem daar gepleegde woningovervallen – verboden gebied, terwijl hij zich eerder niet heeft gehouden aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. De politie heeft weliswaar positief geadviseerd ten aanzien van dit verlofadres, maar daarbij ook aangegeven dat de veiligheid en de leefbaarheid van de wijk in gevaar kunnen komen. Klager had ten tijde van de bestreden beslissing nog geen algemene verloven genoten en de (fictieve) einddatum van zijn detentie, 6 maart 2018, lag nog relatief ver in de toekomst.
4.3. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 9 november 2017.
secretaris voorzitter