Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2194/GB, 27 november 2017, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/2194/GB

 

Betreft:            […]      datum: 27 november 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een zogenaamd stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door plaatsing in een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 11 augustus 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen omdat hij is gedagvaard in een strafzaak. Deze zaak heeft evenwel jaren stilgelegen en het zal nog geruime tijd duren voordat dat zaak inhoudelijk wordt behandeld. Het is daarom zeer de vraag of dit voor de einddatum van klagers detentie zal zijn afgerond. Klagers functioneren in detentie is uitstekend. Alle adviezen voor plaatsing in een stapeltraject waren positief, ondanks de openstaande strafzaak en het feit dat klager op de lijst gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (de GVM-lijst) heeft gestaan. De enkele verdenking van een strafbaar feit dat gepleegd zou zijn voor aanvang van klagers huidige detentie, maakt niet dat klager niet in aanmerking komt voor resocialisatie. Waar de stelling (van de officier van justitie) dat de zaak naar verwachting voor de einddatum van klagers detentie zal worden behandeld op is gebaseerd, is onduidelijk. De verdediging beschikt – zo bleek bij de zitting op 1 juni 2017 – slechts over een gedeelte van de stukken in het strafdossier.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en negen maanden en een schadevergoedingsmaatregel van € 10736,16 voor het medeplegen van poging tot moord en de voorbereiding daarvan. De aard, zwaarte en achtergrond van het door klager gepleegde delict kan, gelet op de toelichting op artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), een rol spelen bij de beoordeling of klager geschikt is voor plaatsing in een z.b.b.i. Klager heeft zich eerder schuldig gemaakt aan een geweldsdelict. Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (het GRIP) adviseert naar aanleiding van klagers nieuwe strafzaak, wederom een levensdelict, klager geen vrijheden toe te kennen, vanwege een verhoogd risico. Gelet op klagers veroordeling voor een ernstig delict en de verdenking van een ander ernstig delict, is geen sprake van een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico. Klagers positieve gedrag in de inrichting maakt dat niet anders. De rechtbank heeft de zaak op 15 juni 2017 aangehouden tot 5 oktober 2017. Dan zou duidelijk worden op welke termijn de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Het Openbaar Ministerie (OM) verwacht dat dit voor de thans bepaalde einddatum van klagers detentie, 9 november 2018, zal zijn. De openstaande strafzaak zal de einddatum mogelijk beïnvloeden, zodat klager niet meer voldoet aan de objectieve criteria voor plaatsing in een z.b.b.i. Klager heeft gedurende zijn huidige detentie nog geen onbegeleide bewegingsvrijheid genoten.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Hoewel het primaire verzoek ziet op plaatsing in een stapeltraject, zal de beroepscommissie het beroep behandelen als ware het gericht tegen afwijzing om klager te plaatsen in een z.b.b.i., nu die plaatsing voorafgaat aan deelname aan een p.p.

4.2.      In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden (al dan niet voorafgaand aan deelname aan een p.p.) en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.3.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.4.      Klager ondergaat een gevangenisstraf voor het medeplegen van poging tot moord in 2009. In het reclasseringsadvies is vermeld dat het OM over klager en diens mededaders spreekt van “een moordcommando (tattoo killers) dat verscheidene liquidaties en moordaanslagen heeft gepleegd”. Thans is klager verwikkeld in een strafzaak voor een ander levensdelict in datzelfde jaar, op grond waarvan het GRIP heeft geadviseerd klager geen vrijheden te verlenen. Uit de door de selectiefunctionaris overgelegde rapporten van het GRIP blijkt voorts dat klager in de periode van september 2013 tot november 2015 nog in verband werd gebracht met drugssmokkel (vanuit detentie) en mogelijke pogingen tot ontvluchting. In deze periode stond klager op de GVM-lijst. Klagers recidiverisico wordt door de reclassering op basis van zijn proceshouding ‘hooggemiddeld’ ingeschat. Klager heeft nog geen (onbegeleide) verloven genoten.

4.5.      Gelet op het onder 4.4 overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, kan klager niet worden aangemerkt als een gedetineerde met een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico. De beroepscommissie neemt hierbij de aard, zwaarte en achtergrond van het door klager gepleegde delict en diens verwikkeling in een andere, vergelijkbare zaak in aanmerking. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 27 november 2017.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven