nummer: 17/1895/JA
betreft: [klager] datum: 9 november 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) locatie De Hunnerberg te Nijmegen,
gericht tegen een uitspraak van 8 juni 2017 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van […], geboren op [1994], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 oktober 2017, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is […] namens de directeur van genoemde j.j.i. gehoord.
Klager heeft afstand gedaan van de hem geboden gelegenheid ter zitting te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet binnen 24 uur uitreiken van de schriftelijke mededeling van de met ingang van 7 maart 2017, 17.30 uur, opgelegde disciplinaire straf vanwege de vondst van contrabande op klagers kamer (H 2017-33).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 5,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de schriftelijke mededeling staat foutief de datum van 8 maart 2017 vermeld, maar daar was de klacht van klager niet tegen gericht. De klacht is alleen gericht tegen het op 7 maart 2017 ontbreken van een schriftelijke mededeling en dat klager daardoor naar zijn mening ten onrechte op 7 maart 2017 vanaf 17.30 uur op zijn kamer heeft moeten verblijven. Er was sprake van overmacht door de omstandigheid dat door een storing in het registratiesysteem op 7 maart 2017 de schriftelijke mededeling niet uitgeprint kon worden. Klager is op 7 maart 2017 verteld dat hij vanaf dat moment gedurende vier dagen op zijn kamer moest blijven op basis van een opgelegde sanctie. Daarbij is hem meegedeeld dat hij de schriftelijke mededeling door een storing in het registratiesysteem later zou krijgen en dat hij beklag kon indienen. Klager heeft beklag kunnen indienen. Er is niet aan gedacht om op 7 maart 2017 handmatig een schriftelijke mededeling op te stellen en uit te reiken. Klagers stelling dat de disciplinaire straf op 7 maart 2017 ongeldig zou zijn door het ontbreken van een schriftelijke mededeling is onjuist. Klager is voorts niet geschaad in zijn belang bij het kunnen indienen van een rechtsmiddel. Daarom gaat van een gegrondverklaring van de klacht en het toekennen van een tegemoetkoming een onjuist signaal naar klager uit.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 7 maart 2017 vanaf 17.30 uur een disciplinaire straf is opgelegd en dat door een storing in het registratiesysteem pas de volgende dag, binnen 24 uur, de schriftelijke mededeling daarvan aan klager is uitgereikt. In de op 8 maart 2017 uitgereikte schriftelijke mededeling staat bij vergissing vermeld dat de disciplinaire straf op 8 maart 2017 is ingegaan, terwijl de ingangsdatum onbetwist 7 maart 2017 was.
Klagers klacht houdt in dat hij daardoor ten onrechte op 7 maart 2017 op zijn kamer heeft verbleven.
Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat deze klacht ongegrond is. Zoals de directeur ter zitting heeft verklaard, is klager op 7 maart 2017 mondeling meegedeeld dat de disciplinaire straf die datum om 17.30 uur is ingegaan en vier dagen zou duren, dat hij daartegen in beklag kon gaan, alsmede dat de schriftelijke mededeling door een storing in het registratiesysteem later zou volgen. Er was vanwege genoemde storing sprake van een situatie van overmacht waardoor de schriftelijke mededeling pas de volgende dag kon worden uitgeprint en is uitgereikt. Dat daarbij bij vergissing 8 in plaats van 7 maart 2017 als ingangsdatum is vermeld, maakt niet dat klager op 7 maart 2017 ten onrechte op zijn kamer zou hebben moeten verblijven. Voldoende aannemelijk is dat het voor klager kenbaar was dat de disciplinaire straf met ingang van 7 maart 2017 is opgelegd en dat hij daartegen in beklag kon gaan. Niet is gebleken dat klager op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. Hoewel er ook voor gekozen had kunnen worden de schriftelijke mededeling op 7 maart 2017 uit te schrijven, kan het feit dat daarvoor niet is gekozen evenmin leiden tot het oordeel dat klager op 7 maart 2017 vanaf 17.30 uur ten onrechte in het kader van een disciplinaire straf op zijn kamer heeft moeten verblijven.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 9 november 2017.
secretaris voorzitter