Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2922/SGA, 6 september 2017, schorsing
Uitspraakdatum:06-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/2922/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 6 september 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Dordrecht.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 4 september 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van twaalf dagen, ingaande op 4 september 2017 om 10.00 uur en eindigende op 16 september 2017 om 10.00 uur, wegens betrokkenheid bij een ernstige mishandeling van een medegedetineerde, waarbij deze letsel heeft opgelopen.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 september 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 september 2017.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een aan verzoeker aangezegd verslag van 4 september 2017, omtrent het voorval dat tot de strafoplegging heef geleid, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker betrokken is geweest bij de ernstige mishandeling van een medegedetineerde waarbij die medegedetineerde verwondingen heeft opgelopen. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid een disciplinaire straf opleggen. 

Namens verzoeker is aangevoerd dat de disciplinaire straf afwijkt van het gehanteerde beleid, neergelegd in de ‘Sanctiekaart 2016’.

De voorzitter overweegt het volgende. De Sanctiekaart 2016 is een landelijke richtlijn voor de strafoplegging binnen penitentiaire inrichtingen. Van die richtlijn mag de directeur afwijken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dient de directeur in geval van strafoplegging waarbij ten nadele van de gedetineerde wordt afgeweken van de Sanctiekaart in de beslissing waarbij de disciplinaire straf wordt opgelegd de bijzondere omstandigheden die deze afwijking rechtvaardigen duidelijk te motiveren. In dit geval heeft de directeur aangegeven dat in de beslissing is meegewogen dat de mishandeling door drie gedetineerden, waaronder verzoeker, is uitgevoerd en er sprake was van een vooraf geplande fysieke aanval, waarbij gebruik is gemaakt van ernstig geweld. Die omstandigheden mocht de directeur als strafverzwarend aanmerken. De voorzitter acht daarmee de beslissing voldoende gemotiveerd. De opgelegde straf acht de voorzitter niet onredelijk en niet onbillijk. Het namens verzoeker gevoerde verweer wordt verworpen en het verzoek zal worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 6 september 2017.

 

 

 

                      

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven