Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1585/TB, 18 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/1585/TB

betreft: [klager] datum: 18 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H. Rump, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een beslissing van 9 mei 2017 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, en namens de Staatssecretaris […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

 

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 13 februari 2003 is klager geplaatst in FPC De Rooyse Wissel te Venray. Bij beslissing van 7 november 2006 is klager overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Deze laatst genoemde inrichting heeft op 13 mei 2014 verzocht om klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Bij advies van 3 februari 2015 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is verzocht om klager ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Klager is van 13 augustus 2015 tot 24 september 2015 opgenomen in het PBC. Bij advies van 8 februari 2016 heeft de LAP aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen.

De Staatssecretaris heeft op 9 mei 2017 beslist om klager in een  longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen. Deze plaatsing is op 16 mei 2017 gerealiseerd.

 

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Er is geen sprake van recidivegevaar. Een longstayplaatsing is niet aan de orde. Klagers ex-partner heeft niets van hem te vrezen. De kinderen zijn volwassen en kunnen zelf bepalen of ze contact willen met klager of niet. Ook anderen hebben niets van klager te vrezen. Er is geen sprake van geweldpleging of incidenten. De behandelmogelijkheden zijn nog niet uitgeput. Er zou een gesprek plaatsvinden in FPC Dr. S. van Mesdag tussen de raadsvrouw, klager en de behandelaar. Klagers overplaatsing naar de locatie Zeeland, vanwege de afgegeven longstaystatus, heeft dit doorkruist. Klager staat wel open voor een gesprek. Er heeft nog geen gesprek plaatsgevonden met klagers huidige behandelcoördinator in de locatie Zeeland.

Klager heeft aangegeven dat een ander zijn toekomst bepaalt en dat hij het liefst morgen weer bij zijn kinderen zou willen zijn. Dit lukt nu al zeventien jaar niet. Papieren vormen de werkelijkheid. Hoe het echt in elkaar zit, wordt niet gezien. Ze kunnen hem niet dwingen een leugenaar te zijn. Hij is niet bereid om aan een behandeling mee te werken die fout is. De psychiater heeft zijn werk niet goed gedaan. Het is altijd natte vingerwerk. Behandeling is niet nodig. Hij wil  herziening van zijn strafzaak.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Uit de longstay-aanvraag van 13 mei 2014 van FPC Dr. S. van Mesdag volgde dat het niet mogelijk was om een samenwerkingsrelatie op te bouwen en dat er al jarenlang sprake was van een behandelimpasse. Diverse interventies zijn ingezet: (dwang)medicatie, diagnostisch onderzoek, milieuonderzoek (onder meer naar recidivegevaar), contact reclassering om eventuele voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken. Klager wil echter aan geen enkele vorm van behandeling meewerken. Dwangmedicatie is niet van de grond gekomen. Meewerken aan behandeling c.q. samenwerken betekent volgens klager dat hij het delict zou erkennen en daarmee zou liegen tegen zijn kinderen. Heropening van zijn strafzaak en vrijspraak is de enige optie voor hem. Hij is onwrikbaar in zijn overtuiging en neemt een longstayplaatsing voor lief. FPC Dr. S. van Mesdag zag geen enkele mogelijkheid meer voor behandeling of resocialisatie. In de pro justitia rapportages werd geen effect meer verwacht van een langer verblijf op een behandelafdeling en geadviseerd om klager op te nemen in het PBC voor opname en observatie. De LAP adviseerde tevens om klager in het PBC te plaatsen. Het PBC concludeerde dat interventiepogingen geen vruchten hebben afgeworpen omdat klager zich hevig verzet tegen behandeling en heeft geopperd om klager te confronteren met bezoek van familie, dochter en kleinkind om de impasse te doorbreken en/of dwangmedicatie toe te dienen. Het FPC Dr. S. van Mesdag zag in beide opties geen heil en heeft het standpunt gehandhaafd ten aanzien van de longstayplaatsing. De LAP concludeerde vervolgens eveneens dat er gelet op klagers opstelling onvoldoende voedingsbodem is om de suggesties van het PBC om te zetten in een nieuwe behandelpoging en heeft een longstayplaatsing geadviseerd.

Uit de verschillende rapportages en adviezen blijkt dat klager zich hevig verzet tegen behandeling en dat het recidivegevaar niet is geweken. Uit de wettelijke aantekeningen van 2015 tot en met 2017 volgt dat zodra het onderwerp behandeling ter sprake komt klager afhaakt. Door een wachtlijst duurde het even voordat klager geplaatst kon worden in een longstayvoorziening. Uit recente informatie van de Pompestichting volgt dat er momenteel geen behandelperspectief wordt gezien. Bevestigd wordt dat er een afspraak is om met de advocaat en klager om tafel te gaan zitten en een gesprek te voeren over behandelmogelijkheden. Dit wil echter niet zeggen dat die behandelmogelijkheden er ook daadwerkelijk zijn. Als er iets verandert, kunnen behandelaar en/of klager vragen om opheffing van de longstaystatus.

 

4.         De beoordeling

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien

a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

 

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 13 mei 2014 en de brief van 22 januari 2016 van FPC Dr. S. van Mesdag, de pro justitia rapportages en de PBC-rapportage uit 2014 en 2015 en het advies van de LAP van 8 februari 2016, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstay-afdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.

Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager zich hevig verzet tegen iedere vorm van behandeling en volgens de rapportages en adviezen het recidivegevaar niet is geweken. Klager ziet alleen heil in een herzieningsprocedure die tot vrijspraak zal dienen te leiden. Dat klagers raadsvrouw met klager en de huidige behandelaar in gesprek wil gaan over behandelmogelijkheden maakt dit niet anders. Door de Pompestichting is recent aangegeven dat de situatie op dit moment niet anders is dan in de rapportages en de adviezen is weergegeven.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van

mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 oktober 2017.

 

           

 

            secretaris                                           voorzitter                      

 

 

 

 

Naar boven