Nummer : 17/1235/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 18 april 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.A.M. Karsten, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde inrichting van 12 april 2017, inhoudende de verlenging met zeven dagen van een op 5 april 2017 voor de duur van zeven dagen opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met toepassing van cameratoezicht, welke verlenging is ingegaan op 12 april 2017 om 17.30 uur en zal eindigen op 19 april 2017 om 17.30 uur.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van een tweetal klaagschriften, ingediend respectievelijk door verzoeker op 12 april 2017 en door verzoekers raadsman op 13 april 2017, alsmede van de ongedateerde schriftelijke inlichtingen van de directeur.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw, is de directeur verplicht de betreffende gedetineerde te horen alvorens hij een ordemaatregel van afzondering oplegt, van de verlenging daarvan en van de beslissing om die ordemaatregel extern ten uitvoer te leggen.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige ordemaatregel. De directeur heeft aangegeven dat dit niet is gebeurd omdat verzoeker in deze al gehoord is (de voorzitter verstaat bij de oplegging van de eerdere ordemaatregel van 5 april 2017) en de situatie onverkort van kracht is. In artikel 57, derde lid, Pbw is bepaald dat horen slechts achterwege kan blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van (een van) genoemde gronden waardoor horen achterwege kon blijven, dient de bestreden beslissing van de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – te worden geacht te zijn genomen in strijd met de wet en komt de tenuitvoerlegging van genoemde beslissing voor schorsing in aanmerking. Het verzoek zal derhalve toegewezen worden.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur van 12 april 2017 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 18 april 2017.
secretaris voorzitter