Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1109/SGA, 6 april 2017, schorsing
Uitspraakdatum:06-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 17/1109/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 6 april 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 31 maart 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 30 maart 2017 om 16.30 uur en eindigende op 13 april 2017 om 16.30 uur, wegens het bij gelegenheid van een spitactie bij verzoeker aantreffen van twee mobiele telefoons.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 april 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 april 2017. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft nog niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen.

 

1.         De beoordeling

Nu verzoekers raadsvrouw het door haar bij de beklagcommissie van de p.i. Grave  ingediende klaagschrift als bijlage bij het schorsingsverzoek heeft meegezonden en dit is doorgezonden naar de beklagcommissie, gaat de voorzitter er van uit dat de secretaris van de beklagcommissie bij de p.i. het klaagschrift inmiddels heeft ingeboekt. Verzoeker kan derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Door en namens verzoeker wordt het feit waarvoor de disciplinaire straf is opgelegd, het bezit van twee mobiele telefoons, niet ontkend. Het verzoek ziet met name op de soort en de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf.

Voor de penitentiaire inrichtingen is een sanctiebeleid vastgelegd. Dit beleid is vastgelegd in de Sanctiekaart 2016. In het kader van dit beleid kan voor feiten als de onderhavige in beginsel een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte worden opgelegd. De directeur is met de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel afgeweken van dit beleid. De directeur heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval van het vigerende sanctiebeleid is afgeweken en heeft daartoe een aantal verzwarende omstandigheden aangevoerd, onder meer dat aan verzoeker twee dagen eerder een sanctie was opgelegd wegens aantreffen van diverse goederen in zijn cel, waaronder een flesje met urine en dat er  sprake was van twee speciaal geprepareerde PGP smartphones. Gelet op deze motivering kunnen - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter –  deze verzwarende omstandigheden een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel in dit geval wel rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 6 april 2017.

 

 

 

 

                   

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven