Nummer : 17/385/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 9 februari 2017
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[…], verder verzoeker te noemen, thans verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. van 1 februari 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 1 februari 2017 om 14.30 uur en eindigend op 15 februari 2017 om 14.30 uur, wegens plaatsing van een filmpje van verzoeker en een medegedetineerde op internet (Facebook), waardoor imagoschade is ontstaan voor de inrichting en voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Voorts is in de verblijfsruimte contrabande (waaronder meerdere pillen en een telefoon) aangetroffen.
De voorzitter heeft kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 februari 2017. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft – ook na een herhaald verzoek daartoe – niet gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen.
1. De beoordeling
Nu de secretaris van de beklagcommissie niet heeft gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen is thans niet duidelijk of er al dan niet een klaagschrift door verzoeker is ingediend. Hoewel verzoeker in onderhavig verzoek tot schorsing geen melding maakt van het indienen van een klaagschrift, kan gelet op het uitblijven van inlichtingen daaromtrent, niet zonder meer worden aangenomen dat van een klaagschrift geen sprake is. Bij deze stand van zaken zal de voorzitter ervan uit gaan dat verzoeker een klaagschrift heeft ingediend en dat dit inmiddels is dan wel nog zal worden ingeschreven. Verzoeker kan derhalve in zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De directeur heeft twee schriftelijke verslagen overgelegd. Een van deze verslagen ziet op het plaatsen van een filmpje van verzoeker en een medegedetineerde op internet (Facebook). Het andere verslag ziet op het bij gelegenheid van een zoekactie door het IBT in verzoekers verblijfsruimte aantreffen van contrabande, te weten meerdere (vermoedelijk) XTC-pillen, andere medicatie, drie USB-oplaadsnoeren, een telefoon, een batterij, een USB-adapter, een card reader, een headset, een tube superlijm, verschillende gereedschappen, een blokje van 7,2 gram hasj, een geprepareerd scheermesje, opgespaarde medicatie en vier tubes benzolperoxide. De voorzitter gaat ervan uit dat beide verslagen samen de grondslag hebben gevormd voor de opgelegde disciplinaire straf.
Blijkens de schriftelijke neerslag van het verslag dat ziet op het plaatsen van een filmpje op internet is dit verslag niet aan verzoeker aangezegd. Blijkens de schriftelijke neerslag van het verslag dat ziet op het aantreffen van contrabande is dit verslag verzoeker wel aangezegd.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling aan de gedetineerde te worden aangezegd. Zonder die aanzegging mag geen disciplinaire straf worden opgelegd. Nu genoemd verslag niet aan verzoeker is aangezegd, mocht verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzitter reeds daarom niet voor de feiten en omstandigheden die in dat verslag zijn vermeld (plaatsing van een filmpje van verzoeker en een medegedetineerde op internet (Facebook), worden gestraft. Alleen de feiten en omstandigheden als vermeld in het verslag dat ziet op het aantreffen van contrabande mochten aan de bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, gelet op de ernst van de feiten die daaraan wél ten grondslag mochten worden gelegd, in het bijzonder ook gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs, echter niet zodanig onredelijk dat moet worden aangenomen dat de beklagcommissie, later oordelend deze vermoedelijk als disproportioneel zal beschouwen. Gelet hierop acht de voorzitter geen termen aanwezig om thans de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur te schorsen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 9 februari 2017.
secretaris voorzitter