Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1107/SGA, 5 april 2017, schorsing
Uitspraakdatum:05-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer : 17/1107/SGA

Betreft    : [verzoeker]                                                                                 datum: 5 april 2017

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 30 maart 2017, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 30 maart 2017 om 08.20 uur en eindigend op 9 april 2017 om 08.20 uur, wegens het in het bezit hebben van contrabande (hasj) en een positieve uitslag van een urinecontrole en het herhalingsonderzoek daarvan op het gebruik van softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat daar een klaagschrift van verzoeker is ingeschreven en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 april 2017.

 

  1. De beoordeling
    De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

    Door verzoeker worden de feiten waarvoor de disciplinaire straf is opgelegd, het voorhanden hebben van contrabande en een positieve uitslag van een urinecontrole (ook na een herhalingsonderzoek), niet ontkend. Het verzoek ziet met name op de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf.
    Voor de penitentiaire inrichtingen is een sanctiebeleid vastgelegd. Dit beleid is vastgelegd in de Sanctiekaart 2016. In het kader van dit beleid kan voor feiten als de onderhavige in beginsel een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte en – in geval van herhaling – eventueel de intrekking van (een gedeelte van) het eerstvolgende verlof worden opgelegd. Dat zou slechts anders zijn als er bij de aangetroffen softdrugs sprake zou zijn van een zogenaamde handelsvoorraad. Nu niet is gebleken van het aantreffen van een dergelijke handelsvoorraad en door de directeur ook overigens geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een afwijking van het vigerende sanctiebeleid zouden kunnen rechtvaardigen, had de directeur deze beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet in redelijkheid kunnen nemen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van onderhavige beslissing zal met onmiddellijke ingang worden geschorst.

     
  2. De uitspraak
    De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2017.

 

 

secretaris                                          voorzitter

Naar boven