nummer: 17/1633/TA
betreft: [Klager] datum: 12 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Marjanović, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2017 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, en namens het hoofd van bovengenoemde tbs-inrichting […] en […], respectievelijk juridisch medewerker en hoofd behandeling en bedrijfsvoering.
Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. het niet mogen luchten op 4 en 7 februari 2017 (K-2017-41);
b. het niet mogen douchen van 3 tot en met 7 februari 2017 (K-2017-42);
c. het onthouden van medische zorg van 3 tot en met 7 februari 2017 (K-2017-43);
d. het plaatsen van klager in een vervuilde/onhygiënische separeerruimte (geen klachtnummer).
De beklagcommissie heeft klacht a. en gedeeltelijk klacht c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht b. en gedeeltelijk in klacht c. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft niet beslist op klacht d.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klacht A:
Van dusdanige bijzondere omstandigheden die een beperking van het recht op luchten rechtvaardigen, is geen sprake geweest. Klager heeft op 4 februari 2017 geen fysieke agressie geuit, hooguit verbale dreigingen. Klager heeft niet de bewoordingen gebruikt die de inrichting heeft genoemd. Onvoldoende onderbouwd is dat het zelfs met het LBB en handboeien niet veilig was klager te laten luchten. De inrichting heeft onvoldoende inspanningen verricht om te voorkomen dat klager in zijn recht op luchten zou worden beperkt.
Op 7 februari 2017 heeft klager evenmin mogen luchten. De omstandigheid dat aan het LBB geen tijdstip voor het luchten kan worden opgelegd, is onvoldoende om schending van het recht op luchten te rechtvaardigen. Het had op de weg van de inrichting gelegen de bijstand van het LBB aan te vragen. Niet is gebleken dat de inrichting heeft geprobeerd daarvoor in de ochtend van 7 februari 2017 met het LBB een afspraak te maken, zodat zou zijn voldaan aan de inspanningsverplichting.
Klacht B:
Klager heeft niet mogen douchen en slechts een po gekregen om zich te wassen, die doorgaans wordt gebruikt voor de stoelgang. Klager heeft geen waskom van karton gekregen. Er was geen sprake van een situatie die maakte dat klager niet kon douchen.
Klacht C:
klager heeft op 3 februari 2017 een ijzeren knoop doorgeslikt. Dit heeft hij gemeld bij personeel. Klager heeft te kennen gegeven zich fysiek niet goed te voelen en om die reden een arts te willen zien. Klager is niet bezocht door een verpleegkundige. Hij is wel gezien door een psychiater, maar een psychiater is niet gelijk te stellen met een arts.
Klacht D:
Klager is in een vervuilde separeerruimte geplaatst. Niet is gebleken dat deze ruimte was schoongemaakt, voordat klager daarin werd geplaatst.
Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klacht A:
Klager verbleef op 4 februari 2017 in afzondering in zijn kamer. Klager was die dag verbaal agressief en uitte dreigementen naar personeel. Dat gebeurde al in de ochtend van 4 februari 2017. Hij heeft tegen de deur geschopt en geslagen. Klager is vervolgens met bijstand van het LBB in een separeerruimte geplaatst. Klager heeft toen gepoogd een medewerker een kopstoot te geven. Ook heeft hij in de hand van een medewerker gebeten. Hij heeft vervolgens in de separeerruimte een paar keer met zijn hoofd op de grond gebonkt. Het was te onveilig klager die dag te laten luchten.
Op 5 en 6 februari 2017 heeft klager met bijstand van het LBB gelucht. Niet bekend is of het op 4 februari 2017 gemiste luchtmoment op 5 februari 2017 is gecompenseerd.
Klager zou op 7 februari 2017 om 11.00 uur in het kader van een spoedoverplaatsing worden overgeplaatst. Met het LBB kan geen specifiek tijdstip worden afgesproken; medewerkers van het LBB bepalen zelf wanneer zij op de desbetreffende dag naar de inrichting komen. Het hoofd van de inrichting weet niet of bijstand van het LBB voor 7 februari 2017 was aangevraagd.
Klacht B:
In de doucheruimte is geen cameratoezicht. Het was te gevaarlijk klager te laten douchen. Aan klager is een washand en wegwerp-waskom gegeven. Na gebruik van de waskom wordt steeds een nieuwe waskom gegeven.
Klacht C:
Klager is tijdens de separatie bezocht door een verpleegkundige. Daarna is hij bezocht door een psychiater. Dat is een arts.
3. De beoordeling
Klacht A
Op grond van artikel 43, derde lid, Bvt heeft de verpleegde recht op verblijf in de buitenlucht gedurende ten minste een uur per dag. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is het recht op luchten zo fundamenteel dat de inrichting extra inspanningen dient te verrichten om een verpleegde niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een verpleegde niet in de gelegenheid wordt gesteld te luchten (vgl. RSJ 23 december 2015, 15/2433/TA en 15/2523/TA en RSJ 4 juli 2014, 14/0591/TA).
Ten aanzien van de beperking van klagers recht op luchten op 4 februari 2017 overweegt de beroepscommissie het volgende.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting in de beklagprocedure komt naar voren dat klager op 4 februari 2017 vanaf de ochtend dreigementen heeft geuit, zoals “M. zou ik neersteken met een schaar als ik ruzie zou hebben”, “jullie zien wat er gebeurt met jullie, jullie gaan zien wie ik ben, net als in de Mesdag” en “ik ga jullie steken, ik steek jullie allemaal neer. Wacht maar als ik hier uit kom. Ik smeer anders mijn cel wel onder met poep of zo, dan moeten jullie mij wel overzetten en dan pak ik jullie”. Klager heeft die dag ook meermalen tegen zijn deur geschopt en gebonkt. In de avond heeft klager tijdens zijn overplaatsing naar de separeerruimte gepoogd een medewerker een kopstoot te geven en heeft hij in de hand van een medewerker gebeten. In de separeerruimte heeft klager meermalen met zijn hoofd op de vloer gebonkt. Het personeel heeft die dag meermalen geprobeerd het contact met klager te herstellen om klager te kunnen laten luchten, maar dat is niet gelukt. De inschatting van het personeel was dat het niet veilig was klager te laten luchten, ook niet met meermansbegeleiding en handboeien. Deze inschatting kan in het licht van klagers gedrag die dag naar het oordeel van de beroepscommissie worden aangemerkt als een dusdanige bijzondere omstandigheid die een beperking van het recht op luchten kan rechtvaardigen.
Ten aanzien van de inperking op klagers recht op luchten op 7 februari 2017 overweegt de beroepscommissie het volgende.
Vaststaat dat klager op 7 februari 2017 om 11.00 uur met spoed zou worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Dat is – blijkens paragraaf 3.1.4. van de uitspraak van de beklagcommissie – diezelfde ochtend aan de inrichting doorgegeven.
Weliswaar is niet gebleken dat de inrichting heeft geprobeerd met het LBB een afspraak te maken om klager nog vóór 11.00 uur te laten luchten, maar het staat vast dat met het LBB geen specifiek tijdstip kan worden afgesproken, nu het LBB zelf bepaalt op welk tijdstip het op de desbetreffende dag naar de inrichting komt. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de inrichting pas in de ochtend van 7 februari 2017 te horen heeft gekregen dat klager diezelfde ochtend om 11.00 uur zou worden overgeplaatst, kan de beperking van klagers recht op luchten gerechtvaardigd worden geacht. De omstandigheid dat klager (buiten de schuld van de inrichting) die dag uiteindelijk pas om 13.00 uur is overgeplaatst, doet aan het voorgaande niet af.
Gezien het vorenstaande zal het beroep inzake klacht a. ongegrond worden verklaard.
Klacht B
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van klacht b. kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Klacht C
Op grond van artikel 41, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. Op grond van artikel 41, derde lid, aanhef en onder a en b, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat een aan de inrichting verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de verpleegde noodzakelijk is.
Een beslissing die een vermeende schending inhoudt van een wettelijk recht is ingevolge artikel 56, eerste lid, onder e, in samenhang bezien met artikel 56, vierde lid, Bvt alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht door het hoofd van de inrichting. De enkele stelling van klager dat daarvan sprake is, is volgens vaste jurisprudentie (vgl. RSJ 7 juni 2010, 10/0668/TA) niet voldoende voor ontvankelijkheid in de klacht. Het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.
Vaststaat dat klager in de periode van 3 tot 7 februari 2017 is bezocht door een psychiater in verband met een door klager ingeslikte ijzeren knoop. Een psychiater is een arts. Het hoofd van de inrichting heeft gesteld dat klager in die periode ook is gezien door een verpleegkundige. De beroepscommissie ziet, anders dan klager, geen reden aan te nemen dat dit niet is gebeurd. Op grond van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting de zorgplicht van artikel 41, derde lid, Bvt niet heeft geschonden. Klager is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in deze klacht. De omstandigheid dat de beklagcommissie de klacht voorts gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard, is in dit verband niet relevant. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klacht D
De beroepscommissie zal deze klacht – bij gebreke van een beslissing daarover van de beklagcommissie – om proceseconomische redenen zelf afdoen.
Klager stelt dat hij in een vervuilde, onhygiënische separeerruimte is geplaatst.
In artikel 3, tweede lid, van de Regeling eisen verblijfsruimte justitiële Tbs-inrichtingen is bepaald dat een persoonlijke verblijfsruimte schoon, in goede staat en zonder gebreken aan de verpleegde wordt opgeleverd. In de toelichting op deze Regeling staat dat deze regeling niet van toepassing is op een speciaal voor separatie bestemde ruimte. Klager kan aan deze bepaling dus geen recht op een schone separeerruimte ontlenen, noch aan een ander (wettelijk) voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. Klagers klacht is derhalve niet gericht tegen een beslissing als vermeld in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt. De beroepscommissie zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze klacht.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de klachten a, b. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in klacht d.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 12 oktober 2017
secretaris voorzitter