Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1583/TA, 13 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

 

 

 

 

nummer:          17/1583/TA

 

betreft: [Klager]           datum: 13 oktober 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 10 mei 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij bovengenoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse.

Op 4 augustus 2017 is namens het hoofd van de inrichting schriftelijk bericht dat geen vertegenwoordiger ter zitting zou verschijnen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de vermissing van klagers goederen en de door de inrichting aan klager aangeboden compensaties (Me-2015-370, Me-2015-376 en Me-2015-392).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming toegekend van € 50,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager

Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.

Niet ter discussie staat de vermissing van goederen van klager. De compensaties die de inrichting klager daarvoor heeft aangeboden en betaald zijn redelijk en billijk. Maar de beslissing van de beklagrechter klager een aanvullende tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen, is onredelijk.

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers raadsvrouw begrijpt de uitspraak van de beklagrechter zo dat de toegekende tegemoetkoming van € 50,= niet alleen ziet op de vermiste goederen waarvoor de inrichting klager een compensatie heeft gegeven, maar ook op de vermiste goederen waarvoor klager van de inrichting geen compensatie heeft gekregen.

 

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie verstaat het beroep van het hoofd van de inrichting aldus dat het is gericht tegen de beslissing van de beklagrechter klager een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen bovenop de reeds door de inrichting aan klager uitbetaalde compensaties voor vermiste goederen.

De inrichting heeft klager voor een aantal vermiste goederen (harde schijf, dvd’s, gouden ketting en spelletjes voor een Playstation 3 en een Xbox) een compensatie van totaal € 797,50 gegeven. De schade die klager heeft geleden is niet eenvoudig vast te stellen, nu klager de waarde van deze vermiste goederen niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld aankoopbonnen. De beroepscommissie acht de door de inrichting gegeven compensatie van € 797,50 voor het door klager geleden ongemak ten aanzien van déze goederen dan ook redelijk. Zij ziet niet in dat klager daarnaast nog een extra tegemoetkoming zou moeten worden toegekend. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.

In de beklagprocedure heeft de inrichting niet weersproken dat naast bovengenoemde goederen nog meer goederen – die volgens klager in de dozen 3 en 5 zaten en waarvan klager lijsten heeft overgelegd – vermist zijn geraakt, waarvoor de inrichting klager geen compensatie heeft gegeven. De schade die klager heeft geleden is ook hier niet eenvoudig vast te stellen, nu klager de waarde van de goederen niet heeft onderbouwd. De beroepscommissie kan zich daarom verenigen met de door de beklagrechter voor het geleden ongemak toegekende tegemoetkoming van € 50,=. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard. 

Het voorgaande betekent dat de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming in stand zal blijven. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover het beklag de vermiste goederen betreft waarvoor de inrichting reeds een compensatie aan klager had gegeven, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover het beklag de vermiste goederen betreft waarvoor de inrichting (kennelijk) geen compensatie heeft gegeven en zij bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 13 oktober 2017

 

                                                             

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven