Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2616/GA, 27 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2616/GA

betreft: [klager] datum: 27 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 december 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing door de directeur van klagers verzoek om algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is inmiddels met verlof geweest, maar niet dan nadat hij de vervolgaanvraag naar het ministerie heeft laten doorsturen, waar deze is goedgekeurd. Normaal gesproken hoort het BSD dit uit zichzelf te doen, maar in zijn gevalwilden ze zijn verlofaanvraag niet doorsturen. In principe zou de verlofaanvraag die is afgewezen ook zijn goedgekeurd door het ministerie, als het BSD zijn werk had gedaan. Om deze reden dient dit verlof te worden gecompenseerd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De directeur heeft op 8 november 2002 het verzoek om algemeen verlof afgewezen. Dit betrof niet de eerste verlofaanvraag. Op grond van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d.24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna de Regeling) beslist de Minister over verzoeken om verlof in gevallen bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Regeling. In de overige gevallen beslist de directeur. Artikel 17, eerstelid, van de Regeling luidt:
„-1. De Minister beslist over een eerste verzoek om algemeen verlof indien: a. het een gedetineerde betreft die is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar of die veroordeeld is wegens een delictwaarbij sprake was van een grote maatschappelijke onrust; zijn evenwel zowel het openbaar ministerie als de directeur van mening dat het verlof niet moet worden verleend, dan doet de directeur de aanvraag af;
b. het openbaar ministerie, al dan niet verplicht geraadpleegd, anders dan de directeur van mening is dat het verlof niet moet worden verleend.
–2. In alle overige gevallen wordt de beslissing omtrent het verlenen van verlof door of namens de directeur genomen.“
In de toelichting op dit artikel staat dat het uitgangspunt van de Regeling is dat de beslissing omtrent een algemeen verlof wordt genomen door de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Slechts in de gevallengenoemd in het eerste lid van artikel 17 beslist de Minister.
In het onderhavige geval is de directeur, nu zowel hij als het openbaar ministerie van mening waren dat het verlof niet moest worden verleend, beslissingsbevoegd.
Het beroep van klager treft in zoverre geen doel.

Bij de beslissing op een verzoek om algemeen verlof moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds hetbelang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
De directeur heeft, gezien het advies van het openbaar ministerie, onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Het openbaar ministerie wijst in het negatieve advies van 26 september 2002 naar een eerder negatiefadvies van 4 juni 2002 waarin weer wordt verwezen naar een negatief advies van 27 mei 2002 gegeven in verband met een verzoek om overplaatsing naar een halfopen inrichting. In dat advies wordt gewezen op het feit dat klager isveroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf omdat hij een man in een drukke straat temidden van omstanders meerdere malen met een mes heeft gestoken. Aard en ernst van dit delict en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke onrustdie regimaire verloven kunnen veroorzaken bij het slachtoffer en leefomgeving, laten (volgens het openbaar ministerie) een plaatsing van klager in een halfopen inrichting thans niet toe.
De motivering van de afwijzing van klagers verzoek is onvoldoende. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Klager heeft voor de beklagrechter aangevoerd, hetgeen niet is weersproken door de directeur, dat hij zich goed gedraagt binnen de inrichting, op een M.I.-afdeling verblijft en heftruckchauffeur is. Klagers v.i.-datum valt inseptember 2003. In dat licht is de verwijzing in de motivering naar een gedateerd advies onvoldoende. In de beschouwing behoort tevens te worden betrokken dat ter voorkoming van de aangevoerde maatschappelijke onrust op grond vanartikel 5, tweede lid, van de Regeling bij de verlening van het verlof bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld die kunnen inhouden dat klager zich niet in de buurt van de plaats van het gepleegde delict ophoudt en geen contactopneemt met het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven