nummer: 03/669/GV
betreft: [klager] datum: 2 mei 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 20 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 13 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij erkent dat hij sedert 1984 met justitie in aanraking komt. Hij zit thans echter niet voor een behoorlijk zwaar geweldsdelict, zoals hem wordt tegengeworpen, en sedert 1998 heeft hij geen gevangenisstraffen in verband metgeweldsdelicten ondergaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de terzake verkregen informatie is gebleken dat klager sinds 1984 herhaalde malen met politie en justitie in aanraking is gekomen, ook voor het plegen van geweldsdelicten. Tevens blijkt dat sprake is van snelle recidive.
Thans ondergaat klager een gevangenisstraf voor het plegen van een behoorlijk zwaar geweldsdelict, waarbij wordt opgemerkt dat de ernst van de door klager gepleegde delicten ook fors is toegenomen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op klagers goede gedrag binnen de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening gelet op klagers recidive, waaronder meerdere geweldsdelicten en het gegeven dat klager zich tijdenseerdere detenties drie maal aan de tenuitvoerlegging van zijn detentie heeft onttrokken.
3. De beoordeling
Klager onderging laatstelijk een gevangenisstraf van 14 dagen met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum viel op 13 april 2003. Aansluitend ondergaat hij thans subsidiaire hechtenissen van in totaal 22 dagen.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal twee verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheid dat klager sedert 1984 vele malen en veelvuldig na korte tijd recidiveerde, alsmede de omstandigheid dat hij tijdens eerdere detenties zich drie maal aan de detentie heeftonttrokken forse contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk ofonbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 mei 2003
secretaris voorzitter