Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0260/GB, 17 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/260/GB

betreft: [klager] datum: 17 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1968], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 januari 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 3 april 2003 door een lid van de Raad gehoord. Het horen van klager heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk in de Franse taal middels een tolkentelefoon.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught en tot zijn plaatsing in de gevangenis van de EBI.

2. De feiten
2.1. Klager verbleef sedert 2 maart 2001 in de locatie De Schie te Rotterdam, een huis van bewaring (h.v.b.). Op 12 december 2001 is hij met een medegedetineerde de inrichting ontvlucht, maar kort daarna weer aangehouden. Na eenverblijf in het Penitentiair Ziekenhuis te Den Haag en een overplaatsing op 20 december 2001 naar de landelijke afzonderingsafdeling te Vught, is hij op 28 januari 2002 geplaatst in het h.v.b. van de EBI. Sindsdien is zijn verblijfin de EBI telkens met zes maanden verlengd; bij de laatste verlengingsbeslissing is tevens bepaald dat klager, die inmiddels onherroepelijk was veroordeeld, wordt geplaatst in de gevangenis van de EBI.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 5 november 2002. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 juni 2006.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager verblijft nu al een kleine anderhalf jaar in de EBI. Hij is van alles verstoken, mag niemand ontmoeten en heeft daar moeite mee.
Toen klager destijds in de locatie De Schie te Rotterdam verbleef, had hij van medegedetineerden gehoord dat het niet strafbaar was om te ontvluchten. Toen de gelegenheid zich voordeed, ontvluchtte hij dan ook. Hierbij heeft hijgeen gebruik gemaakt van geweld.
Klager weet zeker dat hij, gelet op de gevolgen van zijn ontvluchting uit De Schie, namelijk zijn plaatsing in de EBI, nooit meer zal ontvluchten. Hij heeft deze fout één keer gemaakt en daar zijn lesje van geleerd.
Klager vraagt zich af waarom hij in de EBI moet verblijven. Zijn delict kan het niet zijn. Hij heeft weliswaar op iemand geschoten, maar er is geen dode gevallen. In de „gewone“ Nederlandse gevangenissen zitten duizendengedetineerden die op iemand hebben geschoten en ook gedetineerden die iemand hebben doodgeschoten. Zijn ontvluchting was eenmalig. Hij zal dat, zo benadrukt hij nog maar eens, nooit meer doen.

3.2. De directeur van EBI heeft in zijn selectievoorstel aangegeven dat hij van oordeel is dat klagers verblijf in de EBI dient te worden verlengd. Een ontvluchting zou de rechtsorde immers ernstig schokkenen een grote mate vanmaatschappelijke onrust veroorzaken.

3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt vermeld dat in november 2002 contact is geweest met het PMO van de EBI. Daarbij bleek dat het redelijk met klager ging. Hij maakte langzaam contact enhad af en toe contact met het maatschappelijk werk. Aanwijzingen dat er bij klager sprake zou zijn van (ernstige) psychopathologie, waren er niet.

3.4. De selectiefunctionaris die klager op 4 december 2002 heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht. Klager is op 12 december 2001 met eenmedegedetineerde, die nog steeds voortvluchtig is, ontsnapt uit de locatie De Schie. Tijdens de voorbereiding van zijn ontsnapping is hij zeer berekenend te werk gegaan. Kort zijn ontsnapping werd klager al weer aangehouden, waarbijhij in zijn been werd geschoten. Klager geeft aan een fout te hebben gemaakt door te ontsnappen, maar begrijpt niet waarom hij in de EBI is geplaatst. Met het verlengingsvoorstel kan hij zich dan ook niet verenigen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft allereerst verwezen naar de gronden die aan de vorige verlengingsbeslissing ten grondslag lagen. Wat de periode van 23 juli 2002 tot 3 december 2002 betreft wordt daar nog het volgende aantoegevoegd. Tijdens het luchten bleek dat klager veel belangstelling had voor de beveiliging. Tijdens celinspecties viel op dat klager nerveus overkwam, waarbij hij zich manifesteerde als grensverleggend ten aanzien van de geldenderegiemsrichtlijnen. Bij het verlaten van de cel toonde klager zich zodanig belangstellend voor zijn omgeving, dat personeel extra alertheid ten toon spreidde.
In november 2002 was sprake van ingekomen ambtsberichten waaruit bleek dat betrokkene met een andere gedetineerde bezig was voorbereidingen te treffen gericht op ontvluchting.
De EBI-adviescommissie adviseerde de selectiefunctionaris om klagers verblijf in de EBI te verlengen. De selectiefunctionaris heeft diensovereenkomstig beslist.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is mede gebaseerd op een in november 2002 bij de selectiefunctionaris ingekomen ambtsbericht. Uit dit ambtsbericht zou volgen dat klager samen met een medegedetineerdebezig was voorbereidingen te treffen gericht op een ontvluchting uit de EBI.
Het bedoelde ambtsbericht is afkomstig van het Gedetineerden recherche Informatie Punt (GRIP). De in het ambtsbericht verwerkte informatie is, voorzover betrekking hebbend op klager, afkomstig van een anonieme bron.
Op grond van de ten tijde van de bestreden beslissing geldende GRIP-circulaire (van 28 juni 2002, nr. 5172795/02/DJI) dient de hiervoor bedoelde informatie te worden voorgelegd aan de landelijk officier van justitie, die toetst ofde informatie voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is. Nu een dergelijk door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, is de beroepscommissie van oordeel dat de door het GRIP aangedragen informatie geenrol mag spelen bij de beoordeling van de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

De resterende informatie – klagers zorgvuldig voorbereide ontvluchting uit de locatie De Schie op 12 december 2001, het door klager gepleegde delict, de terzake opgelegde langdurige gevangenisstraf en klagers belangstelling voor deveiligheidsaspecten binnen de EBI – is, in onderling verband en samenhang bezien, echter (nog) zwaarwegend genoeg om te concluderen dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar risico vormt in termen van recidivegevaarvoor ernstige geweldsdelicten. Het door klager gevoerde verweer doet hier niet aan af. De beroepscommissie concludeert dan ook dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, nog steeds valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. en inde daar bedoelde categorie b..

De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin alsonredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 17 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven