Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0296/TA, 23 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/296/TA

betreft: [klager] datum: 23 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 november 2002 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Utrecht, locatie Nieuwegein te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.I. Assink, en namens het hoofd vanvoormelde tbs-inrichting drs. [...], hoofd behandeling. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in dat klager geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn overleden schoonzuster.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting heeft alles in het werk gesteld opdat klager afscheid kon nemen van zijn overleden schoonzuster. Hetgeen gebeurd is, ligt buiten het vermogen van de inrichting. Na uitvoerig beraad op woensdag 12 juni 2002, dit heeftlange tijd geduurd omdat klagers strafzaak gevoelig ligt in de regio, heeft de staf beslist dat klager toestemming diende te worden gegeven. Het bezoek aan het mortuarium kon alleen maar plaatsvinden met instemming van hetmortuarium. Het mortuarium heeft aangegeven dat nadrukkelijke instemming van de familie en vergoeding van de kosten noodzakelijk waren. De beklagcommissie heeft verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie d.d. 19 april 2000nr. C99/296/TA inhoudende dat zo’n verlof gezien moet worden als een recht van klager. Intern beraad zou dan overbodig zijn geweest. Dit verandert echter niets aan de situatie waarin het mortuarium zijn eigen regels stelt. De stafvan De Kijvelanden kan het mortuarium niet dwingen om klager toe te laten. Het mortuarium had de inrichting telefonisch moeten laten weten dat de kosten geregeld waren en dat de familie instemde met klagers bezoek. Het mortuariumheeft dit echter niet gedaan. In dit geval is de vervulling van de gestelde voorwaarden voor het verlof niet geheel afhankelijk van de inspanningen van de kliniek. Het jawoord van het mortuarium en in het verlengde daarvan dat vande familie, zijn daarbij van cruciaal belang. De staf heeft al het mogelijke gedaan om de voorwaarden te vervullen. Door niet aan de kliniek toe te rekenen redenen is dit helaas niet gelukt. De directie is het vervoer pas op vrijdag14 juni 2002 gaan regelen omdat de instemming van het mortuarium ontbrak. Iedere vervoerdienst zal als eerste vraag stellen met welk mortuarium zij afspraken kan maken wat betreft de ordentelijkheid van het eventuele bezoek. Dekliniek vraagt zich af hoe zij het vervoer kon gaan regelen terwijl het mortuarium (nog) niet wilde instemmen.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Hetgeen staat vermeld in de annotatie met betrekking tot de vorige zaak C99/296/TA: "De lezer kan zich niet helemaal aande indruk onttrekken dat binnen de kliniek en in het contact met DV & O en met het mortuarium nogal wat misverstanden over wie wat zou regelen, betrekkelijk formele opstellingen en gekissebis over kosten ten grondslag hebbengelegen. Men mag hopen dat dit niet karakteristiek is voor de dagelijkse gang van zaken" is wederom van toepassing. Drie jaar na de vorige zaak verkeert klager weer in een vergelijkbare situatie. De kosten vormden deze keer debottleneck. Het betrof humanitair, eenmalig en zeer specifiek verlof. Op vrijdag 14 juni 2002 was de laatste mogelijkheid om afscheid te kunnen nemen. Aan klager was de toezegging gedaan dat de kliniek dit afscheid mogelijk zoumaken onder twee voorwaarden. De eerste voorwaarde was justitieel en beveiligd transport en de tweede voorwaarde was instemming van het mortuarium en toestemming van de familie. Daarbij moest de familie het eens zijn over hetbetalen van de kosten. De toestemming van de familie was er en toch is er veel tijd verstreken. De vorige keer was er veel minder tijd om alles te regelen maar dit keer was dat niet het geval. Door tot het allerlaatste moment tewachten om transport te regelen, heeft de kliniek een groot risico genomen dat dit uiteindelijk niet te realiseren zou zijn. De kliniek heeft gefaald in de vervulling van de door haar zelf gestelde voorwaarden, waardoor de rechtenvan klager zijn geschonden.

3. De beoordeling
Klager heeft toestemming gekregen om onder begeleiding afscheid te nemen van zijn overleden schoonzuster in het crematorium onder de voorwaarden dat het crematorium hiermee akkoord zou gaan, hetgeen afhankelijk was van de instemmingvan de familie en van betaling van de kosten en dat klager vervoerd en begeleid zou kunnen worden door extra beveiligd justitieel transport.
Een dergelijk verlof betreft een incidenteel verlof om humanitaire redenen waarop de ministeriële circulaire d.d. 23 februari 2000 inzake Toetsingskaders verlof ter beschikking gestelden van toepassing is.
De aard van een dergelijk verlof is zodanig specifiek en eenmalig dat de verleende toestemming als een recht van klager dient te worden beschouwd, waarvan het hoofd van de inrichting slechts mag afwijken indien zwaarwegendeomstandigheden zich voordoen. De schending van dit recht valt onder het bereik van artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt en is derhalve beklagwaardig.
De vervulling van de gestelde voorwaarden was in dit geval niet enkel afhankelijk van de inspanningen die de kliniek zich diende te getroosten, maar ook van het mortuarium, klagers familie en DV & O. Vast is echter komen staan datde kliniek een en ander op zijn beloop heeft gelaten. Weliswaar zou het mortuarium contact opnemen met de kliniek zodra het de instemming van de familie had en de kosten geregeld waren en heeft het mortuarium geen contact opgenomentoen een en ander was geregeld, maar de kliniek heeft verzuimd, toen het telefonisch contact uitbleef, om zelf met mortuarium contact op te nemen opdat bijtijds het transport van klager zou kunnen worden aangevraagd bij DV & O. Doortot de allerlaatste dag te wachten met het aanvragen van het transport - terwijl ook toen van de zijde van het mortuarium nog geen contact was opgenomen - heeft de kliniek het risico genomen dat dit niet meer gerealiseerd kon wordenterwijl het betreffende incidentele verlof enkel binnen een beperkte tijd, vóór de begrafenis, kon plaatsvinden, welk risico te meer onverantwoord was omdat de kliniek reeds in een eerder vrijwel identiek geval in gebreke wasgebleven jegens klager.
De beroepscommissie is van oordeel dat de kliniek zich onvoldoende inspanning heeft getroost en dat deze onvoldoende voortvarendheid in de realisering van het verlof voor rekening komt van de kliniek.
De beroepscommissie komt derhalve tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.L. van den Puttelaar en prof. dr. N.W. Slot, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 april 2003

secretaris voorzitter

nummer: 03/296/TA

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 14 maart 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Utrecht, locatieNieuwegein te Nieuwegein.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. C.L. van den Puttelaar en prof. dr. N.W. Slot.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert.

Gehoord zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.I. Assink, en namens het hoofd van [...], hoofd behandeling.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De inrichting heeft alles in het werk gesteld opdat klager afscheid van zijn schoonzuster had kunnen nemen. Hetgeen gebeurd is ligt buiten het vermogen van de inrichting. Op woensdag 12 juni 2002 is beslist dat klager toestemmingkreeg om afscheid te nemen. Het beraad hierover heeft langere tijd geduurd omdat klagers strafzaak gevoelig ligt in de regio. Er is gewacht op bericht van het mortuarium maar het mortuarium heeft geen contact met de inrichtingopgenomen. Op vrijdag 14 juni 2002 is geprobeerd om het vervoer te regelen maar dat is niet gelukt. Het enige wat tevoren nog opgelost diende te worden waren de kosten van het vervoer. Het mortuarium had een bevestiging nodig van defamilie dat de kosten geregeld waren. Het mortuarium had de inrichting vervolgens telefonisch moeten laten weten dat de kosten geregeld waren. De inrichting heeft alles gedaan om het vervoer te regelen. De communicatie is foutgegaan. Klagers vervoer naar het mortuarium om afscheid te kunnen nemen van zijn schoonzuster had mogelijk moeten zijn. Op vrijdagochtend 14 juni 2002 is DV & O op de hoogte gesteld maar het vervoer kon door hen niet wordengerealiseerd. Getracht is nog om via Veldzicht vervoer te regelen maar dat zat vol.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hetgeen staat vermeld in de annotatie met betrekking tot de vorige zaak C99/296/TA: "De lezer kan zich niet helemaal aan de indruk onttrekken dat binnen de kliniek en in het contact met DV & O en met het mortuarium nogal watmisverstanden over wie wat zou regelen, betrekkelijk formele opstellingen en gekissebis over kosten ten grondslag hebben gelegen. Men mag hopen dat dit niet karakteristiek is voor de dagelijkse gang van zaken" is wederom vantoepassing. Drie jaar na de vorige zaak verkeert klager weer in een vergelijkbare situatie. De kosten vormden deze keer de bottleneck. Het betrof humanitair, eenmalig en zeer specifiek verlof. Op vrijdag 14 juni 2002 was de laatstemogelijkheid om afscheid te kunnen nemen. Aan klager was de toezegging gedaan dat de kliniek dit afscheid mogelijk zou maken onder twee voorwaarden. De eerste voorwaarde was justitieel en beveiligd transport en de tweede voorwaardewas instemming van het mortuarium en toestemming van de familie. Daarbij moest de familie het eens zijn over het betalen van de kosten. De toestemming van de familie was er en toch is er veel tijd verstreken. De vorige keer was erveel minder tijd om alles te regelen maar dit keer was dat niet het geval. Door tot het allerlaatste moment te wachten om transport te regelen, heeft de kliniek een groot risico genomen dat dit uiteindelijk niet te realiseren zouzijn. De kliniek heeft gefaald in de vervulling van de door haar zelf gestelde voorwaarden, waardoor de rechten van klager zijn geschonden. Op dinsdagavond 11 juni 2002 kwam het bericht dat klagers schoonzuster overleden was. [...]zou alles regelen maar was de volgende dag ziek. Pas op de laatste dag dat klager nog afscheid kon nemen van zijn schoonzuster - vrijdags - heeft men getracht om het vervoer te regelen maar dat kon niet meer gerealiseerd worden. Deaalmoezenier en een socio-therapeut hebben aangeboden om klager zelf er naar toe te rijden. Het kostte f. 600,= om de kist open te maken om klager in staat te stellen om afscheid te nemen. De sociotherapeuten spraken er schande vandat het vervoer niet gelukt is. Het is de tweede keer dat klager geen afscheid heeft kunnen nemen van een overleden familielid door toedoen van de kliniek. Klager is daar erg boos over. Ook vindt klager het erg dat door deinrichting wordt gesteld dat er ruzie binnen de familie was. Dat is zeker niet het geval.

secretaris voorzitter

Naar boven