Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2438/TP, 22 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2438/TP

betreft: [klager] datum: 22 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 15 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. T. Volckmann, namens

[...], verder te noemen klaagster,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klaagster in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 17 november 2002 verlengd tot 15 februari 2003.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 9 augustus 2001 ter beschikking gesteld met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klaagster is ingegaan op 24 augustus 2001. Sindsdien heeft klaagster in afwachting van haar plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen(p.i.), laatstelijk (vanaf april 2002) in het penitentiair ziekenhuis van de p.i. Haaglanden te Den Haag.
Klaagster is op 29 januari 2003 in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht geplaatst.

3. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster diende ten tijde van de bestreden beslissing met voorrang te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Zij is recentelijk getroffen door een infarct, waardoor zij deels isverlamd en andere lichaamsfuncties verstoord zijn. Een lange passantentermijn zal de tbs-behandeling ernstig belemmeren.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klaagster is tijdig gehoord en geïnformeerd over de beslissing tot verlenging van de passantentermijn. Klaagster kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet ineen tbs-inrichting worden geplaatst. De specifieke verzorging en de daaruit voortvloeiende aanpassingen vanwege klaagsters handicap als gevolg van een infarct hebben een vertragende invloed gehad op haar opname in een tbs-kliniek.Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klaagster 15 maanden in een p.i. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Wel is gelet op de duur van depassantentermijn op 14 oktober 2002 een vaststellingsovereenkomst met klaagster gesloten inzake een tegemoetkoming.
Er bestond ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding ten aanzien van klaagster af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is geblekendat zij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klaagsters verblijf geen signalen ontvangendat klaagsters situatie in de p.i. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 17 januari 2003 was klaagsters psychische conditie niet zodanig datzij als ongeschikt voor verblijf in het penitentiair ziekenhuis moest worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat zij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klaagster ten tijde van de bestreden beslissing 15 maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De enkele stelling van de Minister dat de specifieke verzorging en de daaruit voortvloeiende aanpassingen vanwege klaagsters handicap als gevolg van een infarct een vertragende invloedhebben gehad op haar opname in een tbs-kliniek, kan niet leiden tot een ander oordeel.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 17 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Haag blijkt dat de psychische conditie van klaagster op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het penitentiairziekenhuis van de p.i. Haaglanden te Den Haag als onverantwoord moest worden beschouwd. Geconcludeerd is dat klaagster in strikt medisch/psychiatrische zin op het moment van onderzoek (7 januari 2003) geen overmatige nadeligegevolgen van verlenging van de passantentermijn ondervindt, ondanks de duidelijke belasting van de langerdurende onzekere situatie waarin zij zich bevindt, maar dat het wenselijker en humaner is haar zo spoedig mogelijk te plaatsenin een adequatere omgeving.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klaagster bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grondte vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klaagster terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De Minister heeft aangevoerd dat met klaagster op 14 oktober 2002 een vaststellingsovereenkomst inzake een toe te kennen tegemoetkoming is gesloten. De beroepscommissie beschikt niet over een afschrift van die overeenkomst en heeftderhalve geen informatie inzake de hoogte van de betreffende tegemoetkoming. Om die reden zal de beroepscommissie vaststellen dat klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klaagsterals tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot 29 januari 2003, de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klaagster als tbs-passant in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot 29 januari 2003, de dagwaarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven