nummer: 03/466/GV
betreft: [klager] datum: 4 april 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 februari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het is juist dat klagers uitlevering naar Duitsland toelaatbaar is verklaard, maarde datum van uitlevering staat nog niet vast. Van een openstaande zaak is geen sprake. Pas als hij in Duitsland is, is er dáár sprake van een openstaande zaak. Onder deze omstandigheden acht klager het onredelijk dat zijnverlofaanvraag is geweigerd. Klager tekent hier nog bij aan dat hij thans niet in uitleveringsdetentie verblijft en dat zijn gevangenhouding na zijn huidige detentie door de rechtbank te Almelo is afgewezen.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat hij na expiratie van de aan hem opgelegde gevangenisstraf aan Duitsland zal worden uitgeleverd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zutphen heeft een tweeledig advies uitgebracht. Gelet op het gedrag en de motivatie van klager is een positief advies gerechtvaardigd. Niettemin ziet de directeur zich genoodzaakt een negatief advieste geven, omdat klager niet aan de objectieve criteria voor een verlofaanvraag voldoet.
Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van een eerdere aanvraag negatief geadviseerd. In het kader van de onderhavige procedure is niet opnieuw advies gevraagd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens opzettelijke vrijheidsberoving, zware mishandeling, diefstal met geweldpleging, oplichting en overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 23 mei 2003.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.
Artikel 4 onder k van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, hierna te noemen de Regeling, bepaalt dat verlof wordt geweigerd ingeval van een gedetineerde ten aanzien van wievaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een procedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend.
De beroepscommissie stelt vast dat Duitsland om klagers uitlevering heeft gevraagd en dat deze uitlevering toelaatbaar is verklaard. Blijkens schriftelijke informatie van het Internationaal Rechtshulp Centrum van 30 januari 2003 zalklagers uitlevering „onmiddellijk plaatsvinden na afloop van de Nederlandse strafoplegging“.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoalsbedoeld in artikel 4 onder k van de Regeling, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 4 april 2003
secretaris voorzitter