nummer: 03/627/GV
betreft: [klager] datum: 16 april 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het periodiek tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
De thuissituatie is dermate zorgelijk dat het voor klager en zijn gezin noodzakelijk is dat hij daar regelmatig is, al is het maar voor een korte periode. Hij heeft rapportage meegestuurd waaruit dit blijkt. De relatie met zijnvrouw dreigt op de klippen te lopen. Door een geldboete, die klager niet kan betalen, komt hij niet in aanmerking voor overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting of deelname aan een penitentiair programma en moet hijtot de einddatum in een beperkt beveiligde inrichting blijven.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek om periodieke strafonderbreking ingediend teneinde te voorkomen dat zijn relatie op de klippen loopt en zich te gaan bemoeien met de opvoeding van zijn kinderen tussen wie hij een afstand voelt groeien.Strafonderbreking wordt slechts verleend in geval van actuele en bijzondere (vaak) onverwachte gebeurtenissen die het noodzakelijk maken dat de gevangenisstraf periodiek enige tijd wordt onderbroken. In het geval van klager isdaarvan geen sprake.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de beperkt beveiligde inrichting Doetinchem onthoudt zich van advies. Klager heeft een positieve gedragsrapportage.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam zijn geen bijzondere, in het delict of in de persoon van klager gelegen, omstandigheden bekend op grond waarvan het verzoek zou moeten worden afgewezen.
3. De beoordeling
Klager heeft een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek ondergaan waarvan de v.i.-datum op 8 februari 2003 viel. Aansluitend ondergaat hij thans een subsidiaire hechtenis van 260 dagen waarvan de einddatum op 24 oktober 2003 valt.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden voor zijn verzoek om strafonderbreking in dit geval niet de bijzondere omstandigheden opleveren zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. De door klagereerst in beroep overgelegde rapportage van Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Enschede-Haaksbergen over de thuissituatie van klager, die van 2001 dateert, kan niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien verblijft klagersinds 2 mei 2002 in een beperkt beveiligde inrichting waar hij vierwekelijks weekendverlof krijgt. De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval met deze regelmatig terugkerende verlofmogelijkheid kan worden volstaan.
Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek om strafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 16 april 2003
secretaris voorzitter