Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2460/GM, 7 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2460/GM

betreft: [klager] datum: 7 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 19 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W. van Leeuwen,advocaat te Den Haag, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 11 november 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 3 februari 2003, in de locatie Zoetermeer van de p.i. Haaglanden.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn is niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman voornoemd heeft per fax van 31 januari 2003 verzocht om aanhouding van de zaak, aangezien hij niet over de datum van de zitting geïnformeerd was en inmiddels wegens andere verplichtingen niet in de gelegenheid waster zitting te verschijnen.
De beroepscommissie heeft geen aanleiding gezien dit verzoek te honoreren. Hiertoe heeft zij overwogen dat klagers raadsman eerst de laatste werkdag voor de zitting om 16.39 uur het verzoek heeft ingediend, zodat dit verzoek nietkan worden aangemerkt als tijdig gedaan. Daarbij komt dat klagers raadsman bij brief van 16 januari 2003 door het secretariaat omtrent datum en tijdstip van de behandeling op de hoogte is gesteld en ook eerder in de week voor debehandeling met zijn cliënt over de zitting heeft gesproken.
Ook overigens acht de beroepscommissie zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht om over de zaak te kunnen beslissen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling d.d. 29 september 2002, door tussenkomst van de beklagcommissie van de locatie Alphen aan den Rijn, aan de medisch adviseur, betreft:
a. de door de verpleegkundige in werking gestelde procedure n.a.v. het vermoeden dat klager TBC zou hebben;
b. de hoeveelheid methadon die klager per dag kreeg voorgeschreven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klachten als volgt toegelicht.
a. Toen klager in de locatie Alphen aan den Rijn kwam is hij ten onrechte meteen in afzondering geplaatst vanwege het vermoeden dat hij TBC zou hebben.
b. Klager heeft bij binnenkomst aangegeven hoeveel methadon hij voordien kreeg. De inrichting heeft geen contact opgenomen met de instantie waarvan hij het verkreeg.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
a. Klager heeft bij binnenkomst een uitgebreide intake met een verpleegkundige van de medische dienst gehad. Daarbij heeft hij zelf aangegeven dat hij de laatste periode afgevallen was en last had van nachtzweten en hoesten. Opbasis van die informatie is het protocol tuberculose in werking gesteld.
b. Klager heeft bij binnenkomst aangegeven bekend te zijn bij het CAD. Aan hem is gevraagd contact met het betreffende CAD op te nemen, teneinde laatstgenoemde organisatie te verzoeken -bij voorbeeld per fax- de inrichting teinformeren over klagers methadongebruik. Dit heeft klager niet gedaan, zodat hem een onderhoudsdosering is voorgeschreven.

3. De beoordeling
a. Uit de stukken is de beroepscommissie genoegzaam gebleken dat de verpleegkundige op basis van de door klager verstrekte informatie terecht heeft kunnen concluderen dat klager mogelijk besmet zou zijn met het zeer besmettelijkTBC. Derhalve is klager conform het geldende protocol ingesloten, zijn er twee kweken afgenomen en is er een X-thorax gemaakt. Tevens moest klager een mondkapje voorhouden. Zodra bekend werd dat klager niet aan TBC leed, zijn allebeperkingen meteen opgeheven.
b. Ten aanzien van dit onderdeel overweegt de beroepscommissie dat het aan klager is alle medewerking te verlenen opdat de medische dienst na kan gaan welke dosering methadon hem door de bevoegde instantie buiten werdvoorgeschreven. Het is daarbij aan de medische dienst om contact op te nemen met de betreffende instantie en de vragen te stellen die zij voor het onderhavige geval noodzakelijk acht. De medische dienst dient daartoe wel over deconcrete adresgegevens te beschikken, opdat de juiste instantie benaderd wordt.
Nu klager heeft nagelaten desgevraagd informatie te verstrekken, kan de medische dienst niet verweten worden dat zij geen verdere actie heeft ondernomen. Wel merkt de beroepscommissie daarbij nog op dat het niet juist lijkt datklager ook zorg dient te dragen voor de verstrekking door derden van de meer op de behandeling gerichte medische gegevens.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts in het licht van het bovenstaande niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pmneergelegde norm. Het beroep zal derhalve op beide onderdelen ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en I.A. de Graaff, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven