Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2396/GM, 7 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2396/GM

betreft: [klager] datum: 7 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Hollend, locatie Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 7 november 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 februari 2003, gehouden in de locatie Zoetermeer van de p.i. Haaglanden, is klager gehoord. Zijn raadsman mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, heeft per fax van 28 januari 2003 laten wetenklager niet ter zitting bij te staan.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Alphen aan den Rijn is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 21 oktober 2002, betreft -voor zover in beroep aan de orde-:
a. het feit dat klager niet arbeidsongeschikt wordt verklaard;
b. de wijze waarop wordt omgegaan met klagers allergie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
a. Klager zit al 21 maanden in detentie, waarvan vijf maanden in de locatie Alphen aan den Rijn. In de vrije maatschappij is hij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Desondanks moet hij in de inrichting verplicht werken. Klager ishet hier in het geheel niet mee eens. Hij is namelijk ook niet in staat zogenaamde lichte werkzaamheden te verrichten.
b. Klager heeft in ernstige mate last van huisstofmijtallergie. Dit uit zich onder meer in astma-aanvallen, jeuk en roodheid in het gezicht.
De inrichtingsarts wil niet bij klager komen om te bezien en te bespreken welke noodzakelijke maatregelen getroffen zouden moeten worden om zijn klachten te verminderen. Zo zou hij onder meer een aangepaste cel met luiken in plaatsvan roosters moeten hebben en een luchtzuiveringsapparaat op zijn cel.

De inrichtingsarts heeft bij schrijven van 15 november 2002 het volgende standpunt ingenomen.
a. Het feit dat een gedetineerde in de vrije maatschappij in meer of mindere mate arbeidsongeschikt is verklaard, betekent niet dat hij binnen de inrichting in dezelfde mate arbeidsongeschikt verklaard hoeft te worden. In verbandmet klagers huisstofmijtallergie wordt uiteraard niet van hem verwacht stoffig werk zoals op de houtafdeling te verrichten. Voor lichte werkzaamheden zoals op de afdeling diversen is hij echter arbeidsgeschikt verklaard.
b. Ten aanzien van zijn klachten met betrekking tot zijn allergie is door de inrichtingsarts immer met zorg gehandeld en in overeenstemming met de hiertoe verstrekte informatie van het Astmafonds.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat het enkele gegeven dat een gedetineerde voor zijn detentie in de vrije maatschappij in meer of mindere mate arbeidsongeschikt is verklaard niet impliceert dat binnen deinrichting van een zelfde arbeidsongeschiktheid sprake zou zijn. Dit hangt onder meer samen met de aard en de intensiteit van de werkzaamheden die binnen de inrichting worden verricht.
Nu niet is gesteld of gebleken op grond waarvan klager gelet op zijn psychische en medische gesteldheid ook binnen de inrichting -gezien de aard van de aldaar te verrichten werkzaamheden- eveneens arbeidsongeschikt verklaard hadmoeten worden, ziet de beroepscommissie geen aanknopingspunten de beslissing van de inrichtingsarts onjuist of onzorgvuldig te achten.
b. Met betrekking tot de behandeling en het voorkomen, althans verminderen van huisstofmijt- en andere allergieën bestaan binnen de medische wereld en binnen de inrichtingen verschillende opvattingen. Van belang is echter dat zoadequaat mogelijk op klachten wordt gereageerd. Nu klagers klachten bij de inrichtingsarts bekend zijn en hem op zijn verzoek regelmatig noodzakelijke medicatie en overige goederen (zoals hypoallergeen beddengoed) worden verstrekt,kan niet worden volgehouden dat de inrichtingsarts in de behandeling van klager te kort zou schieten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve op beide onderdelen ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven