Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0234/GV, 10 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/234/GV

betreft: [klager] datum: 10 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 januari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft zich op eigen verzoek laten plaatsen op de afdeling klinischpsychologisch onderzoek (KPO) te Den Haag met het doel om zich kritisch te laten bekijken en met het oog op reïntegratie. Aan het verlies van contact met klagers familie dient in therapie ruim aandacht te worden besteed. Klager iserg gelukkig dat hij weer de eerste voorzichtige contacten met zijn familie heeft kunnen leggen. De feiten, zoals weergegeven door de selectiefunctionaris, omtrent klagers gedrag rond de feestdagen zijn grotendeels correct. Klagerheeft zich daadwerkelijk onheus uitgelaten jegens een personeelslid. Onmiddellijk heeft klager zich daarna in verbinding gesteld met het hoofd van de afdeling psychologie die na enige gesprekken met klager hem beloofde om hem voorte dragen voor terugplaatsing, hetgeen vrijwel nooit voorkomt. Na de stafvergadering heeft de afdeling besloten om hem weer terug te nemen onder voorwaarden van excuses en goed gedrag.
De inrichting heeft ook besloten om toch haar fiat te geven voor het familiebezoek van klagers broer welk bezoek klager de mogelijkheid zou bieden om het contact met zijn familie te herstellen. De afwijzing van de Minister vanklagers verlofaanvraag is gestoeld op het feit dat klagers gedrag te wensen over laat, maar de inrichting ziet dit niet als een belemmering voor verlof. Door het verlof af te wijzen, wordt klager voor een tweede maal bestraft vooreen uitlating die eerder intern is afgedaan. Een verlof op een ander tijdstip heeft een geheel andere betekenis dan op het tijdstip van het familiebezoek uit Amerika. Er zijn geen gronden om de verlofaanvraag af te wijzen, nu deinrichting en de behandelende psychologen na beraadslaging wel positief hebben geadviseerd. Indien klager alsnog verlof zal worden verleend, zal hij zich getrouw aan alle aanwijzingen en plichten houden en zich niet aan verderetenuitvoerlegging van de straf onttrekken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gezien de beschikbare informatie is er geen enkel vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Uit de pro justitia rapportage blijkt dat er een grote kans is op recidive. Klager is op 14 oktober 2002 opgenomen op de KPO-afdelingop voordracht van de psycholoog. Klager is moeilijk begeleidbaar door zijn gebrek aan vertrouwen in andere mensen. Door het KPO wordt onderzocht wat de begeleidingsmogelijkheden zijn voor klager.
Ondanks dat de inrichting positief heeft geadviseerd, wordt gemeend dat hiervan dient te worden afgeweken. Klagers gedrag in de inrichting laat te wensen over. Klager heeft tweemaal in twee en een halve maand een rapport ontvangen.Het tweede rapport resulteerde in een tijdelijke overplaatsing. Na de feestdagen heeft klager aangegeven spijt te hebben. Het betreffende incident heeft nog geen drie weken voor de afwijzende beslissing plaatsgevonden. Gelet op hetvoorvermelde wordt het absoluut onverantwoord geacht om aan klager verlof te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende advies uitgebracht.
De directeur van p.i. Haaglanden, unit 3 heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar wegens opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet, handelen in strijd met artikel 26van de Wet wapens en munitie, medeplegen van diefstal met geweld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 november 2003. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vijf dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Tegen klager is binnen twee en een halve maand tweemaal rapport opgemaakt. Het laatste incident vond plaats minder dan drie weken voor de bestreden beslissing. Voorts blijkt uit de stukken dat er een groot risico aanwezig is datklager zal recidiveren.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van deMinister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven