nummer: 02/2269/GM
betreft: [klager] datum: 25 maart 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 24 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel te Ter Apel,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 17 oktober 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Klager is op 31 december 2002 in vrijheid gesteld, zonder achterlating van een woon- of verblijfplaats. Hij kon dientengevolge niet in de gelegenheid worden gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Apel heeft een schriftelijke reactie op het beroepschrift gegeven, onder toezending van het medisch dossier.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 2 september 2002, betreft de behandeling van klagers rugklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Aanvankelijk verbleef hij in de p.i. Tilburg. Daar is hij in elkaar geslagen, tengevolge waarvan hij sindsdien last heeft van zijn rug. De arts van die inrichting is met zijn klachtenlaks omgegaan. Inmiddels is hij overgeplaatst. De inrichtingsarts van Ter Apel neemt zijn klachten echter ook al niet serieus.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Hij heeft klager op 2 september 2002 voor het eerst gezien. Bij onderzoek aan diens rug vanwege pijnklachten kwamen geen afwijkingen aan het licht. Aan klager is uitgelegd wat er aan de hand was, dat dit niet gevaarlijk is en datmedicatie niet nodig was. Wel is hij verwezen naar de fysiotherapeut. Ook deze heeft geen bijzonderheden aan klagers rug geconstateerd. Klager moest vooral oefenen, doch daar schortte het aan.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat de inrichtingsarts klager terzake van zijn rugklachten heeft onderzocht. De bevindingen daarvan vormden voor hem aanleiding klager te verwijzen naar de fysiotherapeut en niet om tevens pijnstillersvoor te schrijven. Ook nadien heeft onderzoek, blijkens het medisch dossier, geen duidelijke afwijkingen aan klagers rug aan het licht gebracht.
De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond wordenverklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 25 maart 2003
secretaris voorzitter