nummer: 02/2349/GM
betreft: [klager] datum: 26 maart 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 6 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Penitentiaire Inrichting (p.i.) voor vreemdelingen Ter Apel te Ter Apel,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 8 oktober 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
De beroepscommissie heeft op 3 februari 2003 zitting gehouden in de p.i. Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer, ter behandeling van voormeld beroep.
Klager heeft schriftelijk bericht dat hij wegens ziekte verhinderd was de zitting bij te wonen en heeft aanhouding van de behandeling gevraagd voor onbepaalde tijd.
De inrichtingsarts verbonden aan voormelde p.i. te Ter Apel is niet ter zitting te verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 9 september 2002 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de behandeling door genoemde inrichtingsarts van klachten aan klagers ogen, hoofd en nek.
2. De beoordeling
Klager heeft aanhouding van de behandeling van dit beroep verzocht wegens ziekte.
Nu klager geen medische verklaring omtrent zijn ziekte heeft overgelegd acht de beroepscommissie het aanhoudingsverzoek niet voldoende onderbouwd en zal zij het verzoek afwijzen.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 28 en 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Het beroepschrift moet uiterlijk op de zevendedag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de bevindingen van de medisch adviseur (verder: het verslag van de bemiddeling) worden ingediend bij de beroepscommissie.
De beroepscommissie stelt het volgende vast.
Het verslag d.d. 8 oktober 2002 van de bemiddeling is met een begeleidende brief d.d. 10 oktober 2002 naar klager gezonden. De medisch adviseur heeft klager in het verslag gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen en heeftdaartoe de instantie en de juiste termijn aangegeven. Klager heeft een – als beroepschrift te beschouwen – brief d.d. 24 oktober 2002 gericht aan de medisch adviseur, die dit beroepschrift op 5 november 2002 heeft doorgezonden naarhet secretariaat van de beroepscommissie. De datum van ontvangst door voormeld secretariaat is 6 november 2002.
De beroepscommissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat klager, zelfs indien in het geheel geen rekening zou worden gehouden met een redelijke termijn van doorzending door de medisch adviseur, de beroepstermijn heeftoverschreden. Het beroep kan daarom niet verder in behandeling worden genomen en klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.
3. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het aanhoudingsverzoek af en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 26 maart 2003.
secretaris voorzitter