Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0765/GM, 20 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/765/GM

betreft: [klager] datum: 20 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 11 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiare inrichting (p.i.) Haaglanden, unit 1 en 2,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 4 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 28 februari 2002, betreft het niet adequaat handelen door de inrichtingsarts naar aanleiding van klagers pijnklachten aan zijn voet.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij heeft weldegelijk aangegeven waar het probleem met zijn voet zit. De medische dienst heeft echter de verkeerde conclusie getrokken.
Er zijn aanvankelijk geen foto’s van de voet gemaakt, wel drie maal van de enkel. De foto’s zijn niet aan klager getoond. In januari 2002 heeft klager niet gewerkt en drukverband laten leggen. Op maandag zou hij naar de arts gaan.De assistente kwam en vroeg hoe het ging. Toen klager zei dat het wel ging, antwoordde de assistente dat het dan wel mee zou vallen en klager weer kon gaan. Pas in februari 2002 is er weer een foto van de voet gemaakt. Er bleek ietsmis te zijn, dus blijkbaar was de voet al eerder gebroken.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Hij blijft bij hetgeen hij aan de medisch adviseur heeft bericht. De inrichtingsarts heeft, gelet op klagers houding ten aanzien van de gegeven adviezen en zijn inconsequente klachtenpatroon, niet anders kunnen handelen dan hijheeft gedaan. Daarbij komt dat de fractuur geen gebruikelijke is bij een inversietrauma en het missen ervan geen grote consequenties heeft. De verpleegkundige heeft opnieuw drukverband aangelegd, hetgeen bij een metatarsale Vfractuur tot een lege artis behandeling wordt gerekend. Dat er geen consolidatie is opgetreden zal niet of niet alleen zijn gelegen in het drukverband, maar zeker ook de manier waarop klager met de adviezen is omgegaan. Er is goedgeluisterd naar klager, zijn klachten zijn telkenmale serieus genomen en er is tijd en aandacht aan hem besteed.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat klager meermalen door de inrichtingsarts is gezien in verband met klachten aan zijn voet en later enkel. Ook zijn erfoto’s gemaakt, eerst op 25 juni 2001 en nadien op 31 juli 2001, waaruit niet bleek dat sprake was van een breuk van voet of enkel. Op 5 januari 2002 is klager tijdens de sport –opnieuw- door zijn enkel gegaan, hierna is eendrukverband aangelegd, dat overigens door klager zelf is verwijderd. Na zijn overplaatsing vanuit de p.i. d.d. 15 februari 2002 had hij nog steeds klachten. Hij is vervolgens behandeld door een fysiotherapeut. Deze vermoedde dat ertoch mogelijk sprake van een breuk was, hetgeen na het maken van een röntgenfoto bevestigd werd. Klager is hieraan behandeld. Drie weken later meldde hij dat hij nog steeds dezelfde klachten had. Hiervoor is hij op 13 mei 2002-wederom- operatief geholpen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts van de p.i. niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Hierbij is mede in aanmerking genomen dat -gelet op de aantekeningen in het medisch dossier- het voldoende aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts van de p.i. de klachten van klager vanaf het moment van de melding van deklachten deze serieus heeft genomen en hierop adequaat heeft gereageerd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 20 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven