Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2491/GB, 24 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2491/GB

betreft: [klager] datum: 24 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1967], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 november 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 24 januari 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 april 2000 gedetineerd. Na een verblijf in het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen is hij, via de Landelijke Afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught, op 29 mei 2000 overgeplaatst naar het h.v.b.van de EBI. De EBI-adviescommissie heeft geadviseerd klagers verblijf in de EBI andermaal te verlengen. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

2.2. Klager is preventief gehecht op verdenking van het plegen van de misdrijven strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2, eerste lid onder A, B en C van de Opiumwet en artikel 26, eerste lid, vande Wet wapens en munitie. Klager is op 1 februari 2002 door de rechtbank te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, een geldboete van € 250,= subsidiair 10 dagen hechtenis, een schadevergoeding van € 5100,75,=subsidiair 100 dagen hechtenis alsmede een gedeeltelijke toewijzing in een civiele procedure van € 7968,86,= subsidiair 101 dagen hechtenis. Klager heeft hoger beroep aangetekend. Op 4 oktober 2002 is de strafzaak voor onbepaaldetijd aangehouden.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Er worden een hoop leugens over klager geschreven. Toen hij in 1998 in Frankrijk was gearresteerd, had hij drie wapens bij zich. Voor dat feit is hij tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Er is toen niet geschoten. Er is vanuitFrankrijk niet om zijn uitlevering gevraagd, omdat hij de straf aldaar heeft uitgezeten. Het is ook niet waar dat hij nog tien jaar gevangenisstraf in Engeland zou moeten uitzitten. Er is geen sprake van een uitleveringsverzoekvanuit Engeland. Het is onacceptabel dat de selectiefunctionaris, die hem onder andere aanduidt als een „smooth talker“, waardeoordelen over klager uitspreekt. De selectiefunctionaris is bevooroordeeld. Klager ontkent pogingen tedoen om te ontsnappen. Dat zal ook moeilijk gaan nu hij, naast telefonisch contact met zijn familie, geen contact met de buitenwereld heeft. Het is ook niet waar dat hij probeert weg te komen door naar het ziekenhuis te gaan. In destrafzaak is een politiefunctionaris voor de rechtbank betrapt op liegen. Klager is niet eerder veroordeeld voor drugshandel, witwassen van geld en het gebruiken van een valse identiteit. Hij is in Frankrijk veroordeeld voorvuurwapenbezit en in Nederland staat hij terecht voor een tweevoudige doodslag. Het is niet waar dat klager tegen een medegedetineerde zou hebben gezegd „Ik geef mijn wapen niet meer af. Als ze me nog eens pakken, schiet ik zedood.“ Hij legt een verklaring over die door hem en de desbetreffende medegedetineerde is ondertekend. Daar staat in dat hij het voorgaande niet met hem heeft besproken. De brief die hij tegen de regels in aan zijn vriendin zouhebben laten zien, betreft een oproep om voor de rechtbank te verschijnen. Hij heeft het stuk eerst aan de aanwezige bewakers laten zien en heeft het toen tegen de glazen wand aangehouden om het aan zijn vriendin te laten zien. Datis alles. Het EBI regime is in strijd met de artikelen 5, 3 en 8 van het EVRM. Klager heeft nauwelijks contact met zijn familie en hij wordt zonder feiten of bewijs in de EBI gehouden.

3.2. In het selectievoorstel van de unit-directeur van de EBI is het volgende aangegeven. Klager heeft reeds blijk gegeven van zijn extreme vluchtgevaarlijkheid (ontvluchting zowel in Engeland als in Frankrijk) en vermoedelijk staanhem ook thans nog de middelen en mogelijkheden daartoe ter beschikking. Daarnaast wordt hij verdacht van het plegen van zeer ernstige delicten en zal hem een lange gevangenisstraf te wachten staan. Een eventuele ontvluchting zouongetwijfeld leiden tot grote maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. In zijn zaak zijn geen wijzigingen opgetreden en de directeur is dan ook van mening dat klagers verblijf in de EBI gecontinueerd dient teworden. Op 5 november 2002 is klager de strekking van het advies medegedeeld. Hij gaf aan dat de redenen voor zijn plaatsing niet juist waren en dat hij de straf die hij in Engeland nog te goed zou hebben al heeft uitgezeten.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 7 november 2002 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager maakte een verbitterde indruk en kwam steeds terug op de redenen van zijn plaatsing in de EBI die volgens hem niet kloppen. Hij gaf zeer af op het, naar zijn zeggen, zeer inhumane systeem van de EBI. Hij heeft er dan ookgrote problemen mee indien het voorstel door de voorzitter van de commissie bekrachtigd zou worden.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als extreem vlucht- en vuurwapengevaarlijk. De beschikbare informatie is dezelfde als die waarop de vorigebeslissing op 22 mei 2002 tot verlenging van het verblijf in de EBI is gebaseerd. Opgemerkt wordt dat in de periode van 22 mei 2002 tot 5 november 2002 is gebleken dat klager over het algemeen correct gedrag heeft laten zien.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie is van oordeel dat klager, gelet op diens eerdere ontvluchtingen uit detentie waarbij van belang is zowel het aantal malen dat hij ontvlucht is als het feit dat in ieder geval één ontvluchting met hulp vanbuitenaf heeft plaatsgevonden en zijn vuurwapengevaarlijkheid, nog steeds een extreem vluchtrisico vormt en bij een eventuele ontvluchting een groot maatschappelijk risico vormt. Hierbij is met name het volgende in aanmerkinggenomen. Klager keerde in 1994 in Engeland niet terug van verlof. Op 30 januari 1995 werd hij tijdens een verkeerscontrole aangehouden. Hij wist zich aan de aanhouding te onttrekken door met een vuurwapen te schieten oppolitieambtenaren. Hij vluchtte weg met een onbekend gebleven persoon, maar werd kort hierna alsnog aangehouden. Op 27 april 1995 wist klager, door van tevoren geplaatste namaaktralies te verwijderen, te ontsnappen uit hetgerechtsgebouw. Hij vestigde zich in Amsterdam en ging vervolgens naar Frankrijk waar hij in verband met een uitleveringsverzoek van Nederland op 24 maart 1998 werd aangehouden. Bij zijn aanhouding had hij een geladen vuurwapen opzak. Klager wordt onder meer verdacht van een op of omstreeks 17 januari 1998 in Amsterdam gepleegde dubbele moord danwel doodslag. Alvorens uitlevering aan Nederland kon plaatsvinden, diende hij een in Frankrijk opgelegdegevangenisstraf van drie jaar te ondergaan. Kort voordat hij deze straf had uitgezeten en hij naar Nederland uitgeleverd zou worden, vluchtte hij in december 1999 via een raam uit een Frans penitentiair ziekenhuis en is toen naarNederland gegaan. Klager werd op 14 april 2000 in Nederland aangehouden, waarbij hij wederom in het bezit was van een geladen vuurwapen. Na zijn arrestatie is in een vakantiewoning huiszoeking gedaan waarbij een tiental vuurwapens,waaronder pistoolmitrailleurs, werd gevonden. De beroepscommissie merkt op dat van uitleveringsverzoeken vanuit Frankrijk of Engeland op dit moment geen sprake is.
Met betrekking tot het beroep namens klager op schending van de artikelen 3, 5 en 8 EVRM overweegt de beroepscommissie dat zij met inachtneming van de Pbw beslissingen van de selectiefunctionaris toetst, in het onderhavige geval debeslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Zij toetst derhalve niet het onderliggende regime en komt daarom niet toe aan een beoordeling van de vraag of het regime al dan niet in strijd is met de artikelen 3, 5 en 8EVRM. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie, dat – gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – niet kan worden geoordeeld dat het thans bestaande regime van de EBI in strijd moet wordengeacht met het EVRM.
De beroepscommissie concludeert dat klager nog steeds valt in beide onder 4.2 bedoelde categorieën. De beslissing klagers verblijf in de EBI andermaal te verlengen is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 24 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven