Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2586/GA, 2 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2586/GA
betreft: [klager] datum: 2 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 3 december 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Utrecht, locatie Wolvenplein te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2003, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Z.J. Koedam, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Wolvenplein voornoemd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van een overplaatsing vanuit de p.i. Vught naar de locatie Wolvenplein.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft van de inrichting te horen gekregen dat zijn goederen in Utrecht waren aangekomen. Bij controle miste klager een aantal goederen. Het betreft drie spijkerbroeken, twee T-shirts, een trainingsbroek en een dossier. Klagervoelt zich door de inrichting met kluitje in het riet gestuurd. Hij heeft een vrachtbrief waarop door de chauffeur en iemand van de ontvangende inrichting (de p.i. Utrecht) is getekend. Klagers goederen moeten dus door de DienstVervoer en Ondersteuning (DV&O) bij de inrichting zijn afgeleverd. Het standpunt van de directeur dat de betreffende doos kennelijk niet is afgeleverd en dat hij daar niet aansprakelijk voor is, is te kort door de bocht. Dedirecteur had beter onderzoek moeten verrichten. De stelling van de directeur dat klager maar een klacht moet indienen bij DV&O is onjuist. Op die manier wordt klager van het kastje naar de muur gestuurd.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De goederen van in de inrichting geplaatste gedetineerden worden voor de p.i. Utrecht centraal aangeleverd in de locatie Nieuwegein. Daar wordt voor ontvangst getekend. Vervolgens wordt op de betreffende locatie nogmaals voor degoederen getekend. Aan de medewerkers van de badafdeling aldaar is gevraagd wie voor ontvangst heeft getekend op de betreffende vrachtbrief. De handtekening is door geen van hen herkend. Op grond daarvan komt de directeur tot deconclusie dat de betreffende goederen niet in de p.i. Utrecht kunnen zijn aangekomen. Mogelijk zijn ze een andere inrichting aangeboden en is daar voor ontvangst getekend.

3. De beoordeling
Uit de zich bij de stukken bevindende vrachtbrief (met nummer 038542) wordt voldoende aannemelijk dat de goederen van klager op 29 juli 2002 door DV&O zijn aangeboden bij de betreffende afdeling van de p.i. Utrecht, alwaar diegoederen in ontvangst zijn genomen, voor welke ontvangst door een medewerker van de p.i. Utrecht is getekend.
Voor zover door de directeur van de locatie Wolvenplein een beroep wordt gedaan op de niet-herkenning van de handtekening voor ontvangst, acht de beroepscommissie dat een omstandigheid die voor rekening en risico van de directeurkomt. De betreffende vrachtbrief geeft duidelijk aan dat de ontvanger zijn naam in blokletters dient te vermelden. Het is aan de directeur om zijn personeel zodanig te instrueren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

In de Regeling afhandeling schadegevallen d.d. 13 augustus 1993 (kenmerk 383893/93/DJI) staat in hoofdstuk 2 (Inhoud) onder 1 aanhef en b het volgende vermeld:
"het hoofd van dienst is verantwoordelijk voor alle schade die een bewoner van de inrichting of een derde lijdt als gevolg van schadegevallen in de inrichting dan wel schadegevallen die direct verband houden met de inrichting."
In hoofdstuk 3 (Toelichting) staat bij ad 1b het volgende vermeld:
"Het hoofd van dienst draagt onder meer de verantwoordelijkheid voor:
- de schade die voor een bewoner van een inrichting voortvloeit uit de beschadiging of het zoekraken van zijn persoonlijke bezittingen tijdens zijn verblijf in de inrichting;
- de schade die ontstaat tijdens het transport van bewoners van inrichtingen dan wel van goederen: vanaf het moment van aankomst van het transport in de ontvangende inrichting valt schade in beginsel volledig onderverantwoordelijkheid van het hoofd van dienst van de ontvangende inrichting."

Voornoemde Regeling is bij brief van de minister van justitie d.d. 20 december 1996 (kenmerk 586080/96/DJI) nader toegelicht. Daarin staat (voor zover hier van belang) vermeld:
"Voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor schadegevallen geldt de circulaire nr. 383893/93/DJI. Hierin staat omschreven dat de verzendende inrichting aansprakelijk is voor de vracht. Na tekenen voor onvangst door de ontvangendeinrichting, gaat de verantwoordelijkheid over op deze inrichting. Klachten dienen dus afhankelijk van of wel- of niet getekend is voor ontvangst, bij de verzendende- dan wel ontvangende inrichting te worden gedeponeerd.
Blijkt dat de schade duidelijk is te wijten aan het handelen van de vrachtdienst, dan zal de betreffende inrichting dit in onderling overleg met de LVI (thans DV&O; de beroepscommissie) dienen te regelen. De betreffende inrichtingbetaalt in deze gevallen de overeengekomen schadevergoeding aan klager en vordert dit bedrag vervolgens terug van de LVI. Een klacht van een gedetineerde kan dus niet direct bij de LVI worden gedeponeerd, de klager zal normalitergeen contact hebben met de LVI."
Het vorenstaande maakt, nu namens de p.i. Utrecht is getekend voor ontvangst van de goederen van klager, dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven.
Klager dient ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag en dat beklag moet, nu onweersproken is dat de betreffende goederen van klager worden vermist, alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie een financiële tegemoetkoming van na te noemen hoogte op zijn plaats. De directeur is in de gelegenheid gesteld zich uitte laten over de hoogte van een eventueel toe te kennen tegemoetkoming.
De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat de tegemoetkoming niet is bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk383893/93/DJ, een verzoek om schadevergoeding richten aan de directeur van de desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven