nummer: 02/2255/GM
betreft: [klager] datum: 24 maart 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 22 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door en namens de inrichtingsarts verbonden aan de Penitentiaire Inrichtingen Veenhuizen, Gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 16 oktober 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 februari 2003, gehouden in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de Gevangenis Esserheem heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het - als zodanig te beschouwen - verzoek d.d. 15 augustus 2002 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de wijze van volledige afbouw
- binnen zes dagen - van een vaste onderhoudsdosering methadon.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in het bemiddelingsverzoek d.d. 15 augustus 2002, met toelichting van 11 augustus 2002, het volgende aangegeven.
Hij heeft vóór zijn detentie al langere tijd methadon gebruikt en heeft in een onderhoudsprogramma van de methadonpost van het CAD te Groningen gezeten. Op het moment van zijn arrestatie was dit echter niet het geval. Omdat demethadonpost hem een sanctie had opgelegd is hij toen op andere wijze aan methadon gekomen. Hij is op 6 of 7 januari 2002 gearresteerd en heeft sindsdien tot 8 augustus 2002 verbleven in de huizen van bewaring in Ter Apel enGroningen. In beide huizen is hem een onderhoudsdosis methadon verstrekt. Op 8 augustus 2002 is hij overgeplaatst naar de Gevangenis Esserheem. Op de dag na de intake door de medische dienst heeft de inrichtingsarts hem gezegd dathij zijn methadongebruik moest afbouwen.
In het beroepschrift d.d. 20 oktober 2002 heeft klager voorts het volgende naar voren gebracht. Hij heeft vóór het afbouwen begon gedurende een tijdvak van 15 à 16 maanden dagelijks 40 mg methadon gebruikt.
Het afbouwen in Esserheem moest te snel: in zes dagen van 40 mg naar 0 mg. Klager is hiervan heel ziek geweest, hij kon haast niet meer lopen, gedurende 12 dagen niet eten, zijn ontlasting liep weg en hij heeft bijna niet geslapen.Klager is achteraf wel blij dat hij van de methadon af is, maar is het niet eens met de wijze waarop het afbouwen moest plaatsvinden. Hij vindt de omschreven wijze van afkicken onverantwoord. Hij had dit in een langere periodewillen doen, doch de medische dienst heeft geen rekening willen houden met wat hij wilde. In de afkickperiode is hij gezien door de vaste inrichtingsarts en door twee plaatsvervangers. Slechts één van de plaatsvervangers heeft hemmedicatie voorgeschreven, voor vijf dagen dormicum. Dit voorschrift werd na twee dagen gestopt door de vaste inrichtingsarts. De ondersteunende medicatie was dan ook onvoldoende.
Ter zitting heeft klager nog de volgende toelichting gegeven.
Hij heeft bij de inrichtingsarts aangegeven dat hij zijn methadongebruik wel wilde afbouwen, maar gefaseerd in 9 à 10 maanden. Door het snelle afbouwen is hij 6 à 7 weken ziek geweest. Het geneesmiddel dipiperon heeft hij nietgekregen. Hij heeft wel clonidine gekregen, maar deze medicatie is gestopt nadat was gebleken dat zijn bloeddruk te laag was. Hij heeft de indruk dat de medische dienst hem in zijn sop heeft laten gaar koken. Pas na zijnoverplaatsing naar de VBA heeft hij zijn leven weer kunnen oppakken. Klager is nu 45 jaar en is aan harddrugs verslaafd vanaf zijn 28ste jaar. Hij is met tussenpozen clean geweest. Hij is op dit moment bezig samen met de StichtingExodus uit te zoeken waar het aan ligt dat hij in druggebruik is teruggevallen. Hij is bezig met een ?artikelplaatsing? en beoogt spoedige opname in een verslavingskliniek. Op 28 mei 2003 zal zijn detentie eindigen.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
In de reactie d.d. 23 augustus 2002 op het bemiddelingsverzoek is het volgende aangegeven.
De afbouw is geschied volgens het normale protocol van de medische dienst van Esserheem. Klager zat buiten niet meer in een onderhoudsprogramma van de methadonpost Groningen, in verband met ruzies en bedreigingen. Tijdens hetafbouwen is hem didiperon verstrekt. Deze medicatie is door een waarnemer vervangen door clonidine, waarop klager een enorm lage bloeddruk kreeg en ziek werd. Hij heeft vervolgens van de inrichtingsarts andere medicatie gekregen omhem de eerste weken wat te ondersteunen. Klager was zeer tevreden over laatstbedoelde medicatie. De inrichtingsarts geeft in voormelde brief voorts aan klager voor controle te zullen zien.
Uit de reactie d.d. 14.11.02 op het beroep komt het volgende naar voren.
Alleen aan de gedetineerden die vallen onder de criteria van het CAD wordt methadon verstrekt. Het advies van het CAD is:
- methadon vertrekken aan gedetineerden die vóór de detentie in een methadonprogramma zaten;
- de methadonverstrekking stoppen in geval van bijgebruik van drugs.
Bij telefonische navraag bij het CAD Groningen is de medische dienst gebleken dat klager vóór zijn detentie uit een methadonprogramma was gezet. Om deze reden was de inrichtingsarts van oordeel dat klager zijn methadongebruikdiende af te bouwen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klagers klacht niet (meer) betreft het volledig afbouwen van de hem voorheen voorgeschreven onderhoudsdosis methadon, doch is gericht tegen het tempo waarmee het afbouwen naar het oordeel van deinrichtingsarts diende plaats te vinden, alsmede tegen de afwezigheid van adequate medische verzorging tijdens het afbouwproces.
De beroepscommissie neemt het volgende in aanmerking.
Uit het door klager aangevoerde komt naar voren dat hij zeer langdurig verslaafd is aan harddrugs. Aannemelijk is dat hem vóór zijn detentie geruime tijd een dagelijkse onderhoudsdosis van 40 mg methadon verstrekt is door het CAD teGroningen. Gedurende een kort tijdvak juist voor zijn arrestatie heeft klager, naar zijn zeggen, de methadon op irreguliere wijze verkregen, nadat hij door het CAD uit het onderhoudsprogramma was geplaatst, op grond vanontoelaatbaar geacht gedrag. Aan de beroepscommissie is niet gebleken dat de medische indicatie voor het continueren van de onderhoudsdosis op dat moment is komen te vervallen.
Vast staat dat voormelde onderhoudsdosis methadon ongewijzigd aan klager is verstrekt tijdens zijn voorarrest van zeven maanden.
Het uitgangspunt van de inrichtingsarts om klager, ongeacht diens wens, vanaf het moment van zijn plaatsing in de Gevangenis Esserheem geen methadon meer te verstrekken, uitsluitend omdat hij vóór zijn detentie niet in eenonderhoudsprogramma van het CAD zat, is gelet op het hiervoor overwogene onjuist. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient de complete verslavingsanamnese in aanmerking te worden genomen.
Bij de afbouw van de methadonverstrekking diende naar het oordeel van de beroepscommissie in elk geval door de inrichtingsarts in aanmerking te worden genomen dat klager tijdens zijn voorarrest in een onderhoudsprogramma wasopgenomen.
Door en namens de inrichtingsarts is een nieuwe behandeling van klagers verslaving gestart, te weten volledige afbouw van de methadonverstrekking, binnen - als gesteld en niet weersproken - 6 dagen.
Er zijn verschillende wijzen om tot volledige afbouw van methadongebruik te komen. De te kiezen methode is afhankelijk van de persoon en de begeleidingsmogelijkheden. Aan de beroepscommissie is niet kunnen blijken dat de door dearts aangewezen geachte behandelwijze aan klager is uitgelegd, berust op goed overleg van de inrichtingsarts met klager en - voor zo veel mogelijk - op overeenstemming tussen de inrichtingsarts en klager. Het tegendeel lijkt, geletop klagers standpunt, het geval te zijn.
Ten aanzien van de medicamenteuze ondersteuning van de methadonafbouw en de nazorg, waaronder regelmatige controles, lopen de standpunten uiteen.
De inrichtingsarts heeft onvoldoende inzicht in het behandelplan - het afbouwprogramma - gegeven, zij heeft het medisch dossier van klager niet overgelegd. Daarom gaat de beroepscommissie uit van de juistheid van klagers stellingomtrent onjuiste en onvoldoende medicamenteuze ondersteuning en onvoldoende controle door en namens de inrichtingsarts tijdens een afkickfase van circa 7 weken.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van en namens de inrichtingsarts dient te worden aangemerkt als in strijd met de zorg die zij in haar hoedanigheidbehoorde te betrachten ten opzichte van klager.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie is van oordeel dat enige tegemoetkoming aan klager geboden is. Zij zal de tegemoetkoming vaststellen als onder 4. te vermelden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Gevangenis Esserheem toekomende tegemoetkoming op € 75,--.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 24 maart 2003.
secretaris voorzitter