Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2624/TP, 11 maart 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2624/TP

betreft: [klager] datum: 11 maart 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 4 december 2002 verlengd tot en met 3 maart 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 april 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 12 juni 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven op de individuele begeleidingsafdeling van de penitentiaireinrichtingen (p.i.) Vught te Vught.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 18 april 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing om zijn passantentermijn met nog eens drie maanden te verlengen. Klager wordt daardoor zwaarder gestraft omdat hij nu niet dezelfde rechtenheeft als een tbs-gestelde. Voorts wijst klager erop dat de behandeling die hem is opgelegd reeds had moeten aanvangen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de beslissing tot verlenging van de passantentermijn niet tijdig aan klager is meegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Aan klager is een aanbod gedaan tot financiële tegemoetkoming van € 600,= per maand met ingang van dedertiende maand van de passantentermijn. Dit bedrag wordt telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden voortgezet verblijf in een h.v.b. verhoogd met € 125,= per maand. Klager heeft aangegeven akkoord te gaan met hetaanbod. Met klager is vervolgens een vaststellingsovereenkomst afgesloten. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door deaanvangsdatum van de tbs. Gelet op het feit dat de Minister ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen had ontvangen dat de psychische conditie van klager zodanig wasdat hij als ongeschikt voor een verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt en met voorrang in een tbs-inrichting diende te worden geplaatst, wordt de passantentermijn niet zodanig lang geacht dat de bestreden beslissing op dieenkele grond onredelijk en onbillijk is.
Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 22 januari 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 2 december 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 4 december 2002 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d.3 december 2002, die aan klager is uitgereikt op 5 december 2002 derhalve na hetverstrijken van de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tevens op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 22 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de Dr. S. van Mesdagkliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële grond en bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na hetverstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 maart 2003

secretaris voorzitter

Naar boven